1
NOTITIE n°2
ONRECHTMATIGHEDEN BIJ INVOERING ZVW.
Ter bescherming van het gemeenschapsrecht.
Het nationale recht is ondergeschikt aan het toepasselijke gemeenschapsrecht, indien dat laatste recht voor unieburgers gunstiger rechten biedt, en is dan soms zelfs vernietigbaar. Dat is – sinds 1 januari 2006 – het geval voor Nederlandse uitkeringsgerechtigden boven 65-jaar die woonachtig zijn in een andere lidstaat van de EU dan Nederland. Zo mag er op grond van het gemeenschapsrecht geen discriminatoir onderscheid worden gemaakt tussen de rechtspositie van overigens gelijkberechtigde wèl- en niet-ingezetenen van de lidstaat Nederland!
Dit is evenwel door laatstgenoemde toch geschied!
Deze notitie signaleert de uit nationaal recht voortvloeiende grondslagen, op basis waarvan de op niet-ingezetenen van de staat Nederland toepasselijke rechtsbeginselen van deze wetgeving, de ZVW, als een schending van het gemeenschapsrecht mogen worden beschouwd.
-0-0-0-
Inleiding.
Eens, lang geleden, werd de Europese Unie (EU) opgericht. Een zich daarna steeds uitbreidend aantal staten sloot zich daarbij aan. Als één van de doel-stellingen van deze Unie werd een voor alle lidstaten uniform communautair recht opgesteld en ingevoerd. Gemakshalve wordt dit gewoonlijk ‘gemeen-schapsrecht’ genoemd. Alle lidstaten erkenden, bij hun toetreding tot de EU, dit gemeenschapsrecht, alsook de prioriteit daarvan en legden deze toezegging ook grondwettelijk vast. Daarna ontstond een tijdperk, waarin alle lidstaten dit recht, met inbegrip van de prioriteit daarvan, in hun rechtssysteem toepasten. Waar in incidentele gevallen geschillen ontstonden, werd de uiteindelijke beslissing omtrent die toepasselijkheid genomen door het Hof van Justitie, dat in de stad Luxemburg werd gevestigd. Aan alle rechters van de aangesloten lidstaten werd opgedragen om dit gemeen-schapsrecht voor de overheid, voor hun uitvoeringsorganen en voor de unieburgers van de lidstaten toe te passen en te beschermen. En daarbij aandacht te besteden aan de instandhouding van de eenvormigheid van de toepassing van het gemeenschapsrecht.
Helaas waren er, na verloop van tijd, lidstaten die – op verholen wijze of uit onbekendheid met de draagwijdte van het prioritaire recht - dit gemeenschapsrecht niet wensten toe te passen en die, in hun bestuurshandelingen, en/of hun nationale wetgeving, deze hen vanuit het gemeenschapsrecht opgedragen rechtsplichten, schonden.
2
Dit geschiedde, omstreeks de jaren 2005 en 2006, ook door de staat Nederland, op het tijdstip, waarop zij voor hun burgers een nieuwe wetgeving voorbereidden en per 1 januari 2006 onder de naam ‘Zorgverzekeringswet’ invoerden. Die wetgeving leidde voor ingezetenen van Nederland tot een verbetering van de verzekeringswetgeving, dit in zoverre dat de premies aan marktwerking werden onderworpen en dat iedere burger jaarlijks, ongeacht zijn gezondheidsrisico en zijn inkomen, kon kiezen uit de voor hem meest optimale opties uit de concurrerende zorgverzekeraars en uit hun meest optimale verzekeringsvoorwaarden in hun zorgverzekeringspolissen. Dit via een eenvoudige, risicovrije procedure en zonder dat zij – wegens aanwezige of verwachtbare gezondheidsrisico’s - door de zorgverzekeraar konden worden geweigerd of dat aan hen, om welke redenen dan ook, uitsluitingen van verzekeringsvoorwaarden konden worden opgelegd. Ook werden hun voorheen bestaande solidariteitsrechten op gelijkblijvende premie bij toenemende ouderdom gecontinueerd. Deze nieuwe wetgeving werd, per 1 januari 2006, voor alle ingezeten burgers van Nederland, zonder enige bijzondere verplichtende formaliteit, alsook zonder risico’s of aantasting van de basale verzekeringsvoorwaarden, ingevoerd.
Dat geschiedde evenwel niet voor de unieburgers, die per 1 januari 2006, of daarna, een gelijkwaardige aanspraak hadden op deze rechten, doch die hun woonplaats rechtmatig, op basis van begunstigend gemeenschapsrecht, naar een andere lidstaat hadden overgebracht. Hen werd, in flagrante strijd met het hen beschermende prioritair begunstigende primaire gemeenschapsrecht, elke verdere gebruikmaking van hun rechten vanaf 31 december 2005 ontnomen en werd - zonder dat de staat Nederland hiervoor ooit een ratio heeft kunnen aanvoeren - hun toen bestaande sociale bescherming vernietigd en bovendien werd - via een onweerlegbare en onrechtmatige heffing, ‘bijdrage ZVW’, hun inkomen aangetast!
Deze wetgeving mag rechtstreeks in strijd worden geacht met de bepalingen van het Verdrag van de EU, en derhalve als een schending van dit prioritaire recht!. Immers, vanuit artikel 21 VWEU, in combinatie met de bepalingen van Richtlijn 2004/38, wordt iedere unieburger, die aan deze rechtsbevoegdheden voldoet, vanuit het communautaire recht een vrije en onbelemmerde vestiging in andere lidstaten van de EU gewaarborgd.
Elke ontmoediging of belemmering daarvan wordt aangemerkt als een schending van het communautaire recht! Dit is rechtens vastgelegd in de bepalingen van artikel 10 de voorheen geldende verordening 1408/71 en, nadien en met overigens gelijkwaardige strekking, in artikel 7 van verordening 883/2004. Het is bovendien bevestigd in consistente verklaringen voor recht van het Hof van Justitie. Daartoe dient in globale zin te worden gewezen op diens hierna volgende verklaringen voor recht:
#1: arrest HvJ d.d. 15 februari 2000, zaaknummer C-169/98 inzake Commissie/Frankrijk, rechtsoverweging 46, luidend: ‘Met betrekking tot het argument van de Franse regering, dat de CSG wegens de door de Franse Republiek gesloten bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting hoe dan ook slechts een beperkt aantal van in dit beroep bedoelde werknemers betreft en dat het tarief van de in geding zijnde heffing zeer
gering is, volstaat de opmerking dat volgens de rechtspraak van het Hof de artikelen in het verdrag betreffende het vrij verkeer van goederen en personen, het vrij verrichten van diensten en het vrije kapitaalverkeer, fundamentele regels voor de Gemeenschap vormen en elke belemmering van deze vrijheden, hoe gering ook, verboden is’.
#2: Bovendien behoudt die unieburger, op basis van die rechtspositie, na zijn verplaatsing van zijn domicilie naar een andere lidstaat van de EU, zijn voorheen bestaande sociale bescherming, zoals dat ook geldt voor rechtens gelijkwaardige inwoners van de staat Nederland. Dit is bepaald in rechtsoverweging 11 van arrest HvJ d,d, 10 januari 1980, zaak C-69/79, Jordens-Voster, luidend:
‘Verordening nr 1408/71, die is vastgesteld op basis van artikel 51 EEG-Verdrag, heeft als voornaamste doel, in elke lidstaat de toepassing volgens eenvormige, gemeenschappelijke criteria te verzekeren van de sociale zekerheidsregelingen ten aanzien van werknemers, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen. Daartoe is een geheel van regels vastgesteld, die vooral zijn gebaseerd op het verbod op discriminatie uit hoofde van nationaliteit en van woonplaats, en op behoud van de rechten die een werknemer heeft verworven krachtens de sociale zekerheidsregelingen die op hem van toepassing zijn of zijn geweest.
Men zou dus dit doel miskennen en zich tegelijkertijd buiten de doelstellingen en het kader van voornoemd artikel 51 plaatsen indien men verordening nr 1408/71 zou willen uitleggen in die zin, dat de nationale toepassing de werknemer niet een ruimere bescherming mag bieden dan uit de toepassing van de verordening voortvloeit.’ (Hetgeen in gelijke zin óók geldt voor particulieren/arrest C-413/99 Baumbast, r.o. 85)
#3: Het verbod tot onderscheid naar woonplaats van overigens gelijkwaardige onderdanen van een lidstaat is evenzeer, consistent, vastgelegd in o.m. de verklaring voor recht van het Hof van Justitie, opgenomen in arrest HvJ d.d. 9 november 2006, zaak C-520/04, Turpeinen, r.o. 22:
‘Een nationale regeling die bepaalde nationale onderdanen benadeelt alleen omdat zij hun recht om vrij in een andere lidstaat te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, veroorzaakt aldus een ongelijke behandeling die in strijd is met de beginselen die aan de hoedanigheid van burger van de Unie ten grondslag liggen, namelijk de garantie dat de burgers bij de uitoefening van hun recht van vrij verkeer rechtens gelijk worden behandeld. (arrest Pusa, reeds aangehaald, punt 20).’
Verwijzing naar de bijlage van deze Notitie.
In de bijlagen hierna wordt, in referentie aan daartoe geselecteerde fragmenten vanuit de per 1 januari 2006 ingevoerde wetgeving ZVW alsook vanuit de parlementaire behandeling daarvan, toegelicht, op welke punten daarmede door de staat Nederland reeds in zijn invoeringswetgeving op velerlei onderdelen het prioritaire gemeenschapsrecht werd geschonden. Daartoe worden fragmenten van de ZVW, alsook de invoeringswetgeving daarvan, vergeleken met de opgelegde gebodsbepalingen uit het gemeenschapsrecht.
De vorenvermelde verklaring voor recht, ontleend aan jurisprudentie van het Hof van Justitie te Luxemburg, zijn geschonden in de nieuwe wetgeving
( alsook in de Invoeringswetgeving ) van de per 1 januari 2006 van kracht geworden 'Zorgverzekeringswet', voor zover dit de bepalingen betreft terzake van niet-ingezeten gepensioneerde uitkeringsgerechtigden afkomstig uit de lidstaat Nederland.
Met betrekking tot deze schendingen wordt in Notitie 4 een aanvullend overzicht gegeven. In deze Notitie worden vooralsnog slechts de schendingen vanuit wetsteksten van de 'Zvw' weergegeven welke strijdig zijn met de bepalingen van het terzake geldende prioritaire gemeenschapsrecht. En dus
als een schending daarvan mogen worden beschouwd.
Het prioritaire gemeenschapsrecht geeft als hoofdbron van rechtsverkrijging aan, dat een unie-burger zich kan beroepen op een rechtstreekse toepassing van het gemeenschapsrecht. Dit heeft evenwel in geen enkel opzicht een automatische erkenning tot gevolg; het vereist een rechtsprocedure met daaraan verbonden de kosten van procesvoering. De rechtswerking van dit basale rechtsbeginsel van het gemeenschapsrecht is derhalve uitermate
beperkt! Dit aspect wordt nader uitgewerkt in Notitie 5.
De vorenbedoelde, uit de wetsbepalingen en wetsoverwegingen vaststelbare schendingen van het gemeenschapsrecht zijn opgenomen in de hierna volgende bijlage van deze Notitie. Na bestudering hiervan kan worden vastgesteld dat de bedoelingen van de wetgever, als vastgelegd in de parlementaire stukken , allerminst overeenkomen met de toepassing van deze wetgeving in de dagelijkse praktijk voor wat betreft de onderhavige niet-ingezetenen van de lidstaat Nederland. Zodat de in deze Notities bestreden bestuurshandelingen van de staat Nederland, alsmede diens rechtelijke goedkeuring daarvan,
niet alleen strijdig zijn met het prioritaire gemeenschapsrecht, maar òòk met het Nederlandse nationale recht !
Bijlage bij document ‘Invoering zvw. Brief minister over Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (I&A-wet Zvw).
Regels inzake de aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de premie van een zorgverzekering vanwege een laag inkomen (Wet op de zorgtoeslag) – Hoofdinhoud:
Inhoudsopgave:
1. Tekst
2. Meer informatie
3. Parlementaire Monitor
4
1.
Tekst Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2004–2005 29 762
Regels inzake de aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de premie van een zorgverzekering vanwege een laag inkomen (Wet op de zorgtoeslag)
29 763
Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet)
Nr. 27
BRIEF VAN DE MINIISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 maart 2005
[…verderop relevant..…]
‘Op 1 januari 1999 is het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden 1999 in werking getreden.
2.
De regering beoogde hiermee invulling te geven aan de wens terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren, voor zo ver dat binnen het kader van internationale socialezekerheidsregelingen mogelijk was. De verplichte verzekering werd daarom beëindigd voor personen die buiten Nederland woonachtig waren, […..]’.
1 Kamerstukken II, 2004/05, 29 538, nr. 6.
[….. verderop relevant …...]
2 KB 746.
Op 1 januari 1999 is het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden 1999 in werking getreden.2 De regering beoogde hiermee invulling te geven aan de wens terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren, voor zo ver dat binnen het kader van internationale socialezekerheidsregelingen mogelijk was. De verplichte verzekering werd daarom beëindigd voor personen die buiten Nederland woonachtig waren, behalve voor degenen op wie een sociale-zekerheidsverdrag of de EU sociale zekerheidsverordening van toepassing was. Dat zijn, zoals hiervoor uiteengezet, ziekenfondsverzekerden. Die mensen bleven dus verplicht verzekerd voor de AWBZ.
Voor in het buitenland wonende particulier verzekerde gepensioneerden werd een afwijkende regeling gemaakt. Om te zorgen dat deze mensen in samenhang met hun particuliere verzekering in het buitenland toch een volledige dekking konden hebben, is met ingang van 1 januari 2000 de vrijwillige AWBZ-verzekering ingevoerd. Op grond van de hiervoor omschreven restitutieregeling konden de vrijwillig AWBZ-verzekerden zorgkosten die zij in het buitenland maken, vergoed krijgen ten laste van de AWBZ. Voor ziekenfondsverzekerden behield de restitutieregeling haar aanvullende karakter, naast de aanspraken uit verdrag of verordening. Op dit moment zijn er ongeveer 2000 vrijwillige AWBZ-verzekerden in het buitenland die een restitutierecht hebben. Daarnaast zijn er ongeveer 40 000 ziekenfondsverzekerden in het buitenland.
Zoals ook bij de behandeling van de Zvw in uw Kamer aan de orde is geweest, komt bij de invoering van de Zvw het verschil tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden te vervallen. In beginsel wordt de Zvw op iedereen van toepassing. Omdat de Zvw een sociale verzekering is komt daarom iedereen te vallen onder de EU-sociale-zekerheidsverordening of de sociale-zekerheidsverdragen. Evenals dat geldt voor de huidige ziekenfondsverzekerden kunnen de betrokkenen met toepassing van deze internationale socialezekerheidsregelingen in hun woonland aanspraak maken op het woonlandpakket. Daarom bestaat er geen noodzaak meer voor de vrijwillige AWBZ-verzekering. Die wordt derhalve, tegelijk met de inwerkingtreding van de Zvw, ingetrokken.
NB: Commentaar. Hier vindt een schending van het gemeenschapsrecht plaats. Er wordt, ten onjuiste, geen rekening gehouden met het prioritaire primaire gemeenschapsrecht, zoals dit voortvloeit uit het onaantastbare recht op vrije vestiging, als opgenomen in art. 21 VWEU i.c.m. Richtlijn 2004/38. Het hierin vastgelegde gemeenschapsrecht, dat rechtsprioriteit heeft boven het nationale recht, verleent aan unieburgers de rechtsbevoegdheid om zich onbelemmerd metterwoon te vestigen in een andere lidstaat van de EU. Dit geldt niet alleen voor ‘de huidige ziekenfondsverzekerden’ , maar ook voor alle andere unieburgers die gebruik maken van de hen gemeenschapsrechtelijk toegekende rechtsbevoegdheden. Aan deze rechten mag door de nationale overheid aan de unieburger niet de geringste belemmering in de weg worden gelegd. Op die prioritaire, grondwettelijke, rechtsgrondslag is het de staat Nederland derhalve verboden om ‘uitsluitend ingezetenen te verzekeren’. Zie arrest C-530/94. Turpeinen, hierboven. In de navolgende commentaren wordt hierop meer gedetailleerd ingegaan. Hier moge reeds worden vastgesteld dat de onderhavige regelgeving op deze gemeenschapsrechtelijke grondslagen nietig dan wel vernietigbaar zijn. [….. verderop …...]
6
2.3 Overgang verzekerden naar de Zvw
Op 1 januari 2006 vangt – voor iedere AWBZ-verzekerde – de Zvw-verzekeringsplicht aan. In het nieuwe verzekeringsstelsel is voor verzekerden een belangrijke rol weggelegd. Beoogd wordt immers dat zorgverzekeraars concurreren om de gunst van verzekerden op premie, kwaliteit en service. Verzekerden zijn vrij in de keuze van hun zorgverzekeraar en vrij om te wisselen van verzekeraar. Deze vrijheid geldt ook bij de overgang naar de Zvw. Tegelijkertijd is het voor zowel verzekerden als verzekeraars van belang dat deze overgang ordentelijk verloopt. Verzekerden dienen te weten waar ze in het nieuwe verzekeringsstelsel aan toe zijn qua rechten en plichten en op de hoogte te zijn van de stappen die ze in het kader van de overgang moeten of kunnen zetten.
In dit verband is een aantal zaken relevant. Om te beginnen bevat de Zvw een aantal sociale waarborgen, waaronder de acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie en het wettelijk omschreven pakket, dat overeenkomt met het huidige Zfw-pakket aangevuld met een aanzienlijk deel van de geestelijke gezondheidszorg. De invoering van de Zvw leidt er toe dat deze waarborgen straks voor alle ingezetenen gelden. De gekozen premiestructuur in combinatie met de zorgtoeslag leidt er bovendien toe dat alle Nederlanders tegen redelijke kosten verzekerd zullen zijn.
NB: Commentaar. Hier ontstaat opnieuw een regeling, die strijdig is met het gemeenschapsrecht. Op grond van het hier buiten beschouwing gelaten prioritaire primaire gemeenschapsrecht wordt ook hier een onrechtmatig onderscheid gemaakt tussen wèl en niet-ingezetenen van de staat Nederland. De rechtspositie van de Nederlandse ingezetenen wordt verbeterd, terwijl de bestaande en toekomstige rechtspositie van de niet-ingezetenen wordt vernietigd! Dit onderscheid was ten tijde van het totstandkomen van deze onrechtmatige wetgeving reeds verboden o.g.v. artikel 10 Vo 1408/71, luidend: "Opheffing van de bepalingen inzake de woonplaats — Invloed van de verplichte verzekering op de terugbetaling van bijdragen of premies. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is".
Nadien is dit artikel, met behoud van eenzelfde rechtswerking, voortgezet in de opvolgende, inhoudelijk gelijke, verordening 883/2004, waarvan artikel 7 luidt:
Artikel 7 Opheffing van de regels inzake de woonplaats. Tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.
Dientengevolge is de onderhavige Nederlandse nationaalrechtelijke regelgeving ook op deze prioritaire rechtsgrondslag nietig of vernietigbaar. [….. verderop …...] Gedragslijn Z
7
Van belang voor de overgang van verzekerden is de brief die de voorzitter van ZN, de heer Wiegel, op 9 december 2004 heeft gestuurd aan de leden van de Vaste Commissie voor VWS van de Tweede Kamer. Hierin schrijft hij over de afspraak die zorgverzekeraars hebben gemaakt na een gesprek met mij over een tijdige informatievoorziening aan verzekerden. Deze afspraak behelst dat zij vóór 1 november 2005 aan hun huidige verzekerden een non-select, integraal aanbod zullen doen voor de hoofdverzekering en aanvullende verzekering, dat zoveel mogelijk aansluit bij de huidige dekking. Met het oog op de gewenste keuzevrijheid van de verzekerde zal daarbij expliciet worden aangegeven dat de verzekerde gerechtigd is een keuze te maken voor andere verzekeringsproducten dan wel voor een andere zorgverzekeraar.
NB: Commentaar. Hier wordt, met betrekking tot de erkenning van een brief van ZN van 9 december 2004, voorbijgegaan aan de essentieel belangrijker en sindsdien door en vanwege de staat Nederland bij voortduring geïgnoreerde, brief van ZN, gedateerd 19 december 2005, waarin wordt vastgesteld dat de uitvoering van een suppletieverzekering voor niet-ingezetenen onmogelijk is! Hetgeen tot op heden nog het geval is! Dit rechtsfeit is dan ook tot op heden, stilzwijgend geïgnoreerd door de staat Nederland, zelfs in het kader van de bevraging ter zitting van de procedure C-345/09 voor het Hof van Justitie. De wet ZVW is derhalve, op dit onderdeel, welbewust in strijd met alle nationaalrechtelijk en gemeenschapsrechtelijk vereiste rechtsbeginselen ingevoerd, en vervolgens in rechterlijk verzuim gehandhaafd. De brief van 19 december 2005 ZV gaf, verkort weer:
‘Nu door de Nederlandse wetgever niet is gekozen voor een dergelijke modaliteit is het probleem dat de woonlanddekking, of minder is dan men gewend was, of dat men aan andere regels van het woonlandpakket wordt onderworpen waardoor de keuzevrijheid van de desbetreffende groep van verzekerden wordt ingeperkt. In de Invoerings- en Aanpassingswet is bepaald dat de lopende particuliere verzekering vervalt voorzover aan de zorgverzekering, dan wel het verdrag of de verordening, gelijkwaardige rechten kunnen worden ontleend. De particuliere verzekering vervalt volledig als de dekking van het woonland en die van de zorgverzekering geheel met elkaar overeenkomen en gedeeltelijk als de dekking van de bestaande particuliere verzekering ruimer is. Deze bepaling plaatst de Nederlandse zorgverzekeraars voor een dilemma. Immers, als het woonlandpakket nagenoeg identiek is aan dat van de Nederlandse zorgverzekering, maar de verzekerde wordt geconfronteerd met een beperking van de keuzevrijheid, dan zou men kunnen eisen dat deze keuzevrijheid wel wordt gegarandeerd. Deze eis komt er op neer dat men de facto geen gebruik wenst te maken van het woonlandpakket en dus de huidige situatie wenst voort te zetten. Dat betekent derhalve dat er feitelijk sprake is van dubbele verzekering en dan ook dubbele betaling. Met name dat laatste zal de zorgverzekeraars worden aangerekend. Wanneer het woonlandpakket beperkter is dan dat van de zorgverzekering zullen de zorgverzekeraars, op grond van de wettelijke bepalingen, gehouden worden een (aanvullende) verzekering aan te bieden die aan de door de verzekerde gepercipieerde lacunes qua dekking tegemoet komt. Dit plaatst de zorgverzekeraars echter voor de nagenoeg onmogelijke opdracht in operationele zin om tegen kostendekkende tarieven per EU- en Verdragsland een verzekering te ontwerpen die tegemoet komt aan de wensen van een relatief kleine groep Nederlandse verzekerden per desbetreffend land. Daarbij dient tevens in de beschouwing te worden betrokken dat de zorgverzekeraars niet in alle gevallen zicht hebben op de bijzonderheden van de woonlandpakketten in de landen van de Europese Unie en daarbuiten en op de eventuele toekomstige wijziging daarin .
8
Gegeven het bovenstaande heeft bij de zorgverzekeraars dan ook de idee postgevat dat de wettelijke bepalingen zodanig zijn ingevuld, dat men als verzekeraars wordt opgezadeld met een problematiek die men niet zelf heeft veroorzaakt, maar waar men wel mee geconfronteerd wordt, zonder dat men in de mogelijkheid verkeert om alle partijen daarbij te contenteren. Wij dachten er goed aan te doen u van deze cri-du-coeur van de zijde van de zorgverzekeraars op de hoogte te stellen. Zou de wetgever fundamenteel tegemoet willen komen aan de zorg en de wensen van de landgenoten, die in het buitenland woonachtig zijn, dan is in deze brief een concreet voorstel verwoord. Het is aan de volksvertegenwoordiging samen met de regering hierover een besluit te nemen, al was het alleen maar als overgangsmaatregel voor de specifieke groep van verzekerden die zich thans gedupeerd voelen door de invoering van de Zorgverzekeringswet.
NB: Voortzetting commentaar. Als gevolg van het welbewust, althans een in ernstig rechtsverzuim, negeren van het rechtsfeit, dat de onderhavige wetgeving in strijd was met het communautaire recht, alsmede het zonder aanpassing aan deze onuitvoerbaarheid desalniettemin invoeren van een onrechtmatige, nietige dan wel vernietigbare, wetgeving heeft de staat Nederland, met inbegrip van de uitspraak van diens ter zake hoogst bevoegde rechter, zich schuldig, en bovendien schadeplichtig gemaakt, door het rechtsverzuim, dat is veroordeeld door het Hof van Justitie in zijn verklaring voor recht, opgenomen in zijn arrest d.d. 30 september 2003, C-224/01, Köbler, r.o. 34, luidend:
‘Een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie is per definitie de laatste instantie bij wie particulieren de hun door het gemeenschapsrecht toegekende rechten geldend kunnen maken. Aangezien een schending van deze rechten door een beslissing van een dergelijke rechterlijke instantie die definitief is geworden, gewoonlijk niet meer kan worden hersteld, mag particulieren niet de mogelijkheid worden ontzegd om de staat aansprakelijk te stellen en zo een rechtsbescherming van hun rechten te krijgen’
Feitelijke wetgeving ZVW: Hier wordt overigens, op dit punt, deze overname uit de parlementaire behandeling kortheidshalve beëindigd. Wel is het relevant om hierna, aansluitend op deze ‘kortsluiting’ van art 69 ZVW alsmede 2.5.2 IZVW, de parlementaire behandeling van het onderwerp ‘KB746’ nader aan de orde te stellen:
Wet ZVW. Voor de Nederlandse niet-ingezeten uitkeringsgerechtigden is met name artikel 69 ZVW relevant. Deze luidt voor zover hier relevant:
Artikel 69
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage
verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
3. Indien de melding niet is geschied binnen vier maanden nadat het recht, bedoeld in het eerste lid, is ontstaan, legt het College zorgverzekeringen degene die de melding had moeten doen een boete op, die gelijk is aan 130% van een bij ministeriële regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, over een periode gelijk aan de periode gelegen tussen de dag waarop het recht ontstond en de dag waarop de melding is geschied, maar met een maximum van vijf jaren.
4. Het College zorgverzekeringen is belast met de administratie, voortvloeiend uit het eerste lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede met het nemen van beschikkingen over de heffing en de inning van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid.
5. Indien tegen een door het College zorgverzekeringen op grond van dit artikel genomen beschikking bezwaar wordt gemaakt:
a. kan dat college, in afwijking van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht, van het horen van een belanghebbende afzien, tenzij deze binnen een door het college gestelde, redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord;
b. beslist dat college, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
6. Het College zorgverzekeringen gebruikt voor de uitvoering van dit artikel het burgerservicenummer of, bij ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de in het eerste lid bedoelde personen.
7. Bij ministeriële regeling:
a. kan worden bepaald dat organen die pensioen of rente verschuldigd zijn in opdracht van het College zorgverzekeringen werkzaamheden verrichten ter voorbereiding of uitvoering van beschikkingen als bedoeld in het vierde lid, waarbij kan worden bepaald dat die organen de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, op het pensioen of de rente inhouden en aan het Zorgverzekeringsfonds afdragen;
b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren.
Commentaar: Lid 1: tussenvoegsel ‘ingeval van behoefte’ wordt in alle opzichten door en vanwege de staat Nederland. Dit toevoegsel zou in beginsel zinvol betrekking kunnen hebben op diegenen, die recht hebben op sociale bescherming uit het primaire gemeenschapsrecht, dan wel in vrijblijvendheid een andere, met de eisen van de Richtlijn 2004/38 overeenkomende, oplossing hebben gevonden voor hun volwaardige verzekeringsplicht. Echter, elk beroep op deze bepaling wordt door de Nederlandse rechters genegeerd. Dat de CRvB bekend is met de vrijblijvendheid blijkt uit hun melding aan het HvJ, als opgenomen in r.o. 28 C-345/09! De in dit artikel opgelegde meldingsverplichting vindt geen steun in het gemeenschapsrecht. Lid 2 + lid 7: Deze wetsbepaling is in strijd met: # artikel 10 Vo1408/71 en artikel 7 Vo883/2004, alsmede # artikel 33 Vo1408/71, alwaar - op basis van secundair gemeenschapsrecht - de algemeen prioritair
10
gemeenschapsrechtelijk geldende voorwaarde voor inhouding op het inkomen van unieburgers van bijdragen voor sociale bescherming is opgenomen, dat deze slechts kunnen bestaan uit op basis van artikel 36 Vo1408-/71 doorberekende kosten door de woonlidstaat. Zie ook hiervoor de eigen erkenning door de CRvB in r.o. 28 C-345/09! Ook de overige leden van dit artikel vinden geen steun in het gemeenschapsrecht en zijn, wegens hun benadelende aard, daarmede strijdig. Deze wetgeving is reeds op deze gronden nietig of vernietigbaar.
Invoerings- en Aanpassingswetgeving ZVW: Wet van 6 oktober 2005, houdende invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet).
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering van de Zorgverzekeringswet en enkele daarmee samenhangende onderwerpen te regelen, zulks onder intrekking van de Ziekenfondswet, de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 en de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden en onder aanpassing van diverse andere wetten; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: [….] Artikel 2.2.5
• 1 Een in het buitenland wonende persoon, niet zijnde of geweest zijnde een verzekeringsplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Zorgverzekeringswet of een persoon op wie artikel 69 van die wet van toepassing is of is geweest, die onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet verzekerd was op grond van een overeenkomst van standaardverzekering in de zin van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998, heeft tijdens zijn verblijf in Nederland aanspraak op een vergoeding ter zake van de kosten van zorg waarop aanspraak zou bestaan indien betrokkene ingevolge een zorgverzekering als bedoeld 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet verzekerd zou zijn.
11
• 2 Aanspraak op de in het eerste lid bedoelde vergoeding bestaat slechts indien de rechthebbende zich binnen vier maanden nadat deze wet in werking is getreden of hij in redelijkheid van de inwerkingtreding van deze wet heeft kunnen kennisnemen, als zodanig heeft aangemeld bij het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg,. Het CAK verleent de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid.
• 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de in rekening gebrachte kosten onder aftrek van het deel daarvan dat voor verzekerden in de zin van de Zorgverzekeringswet voor rekening van de verzekerde blijft.
• 4 De belanghebbende die zich heeft aangemeld, is aan het CAK per maand een bijdrage verschuldigd die gelijk is aan eentwaalfde van het bedrag van de standaardpremie als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag, nadat die is verminderd met het bedrag dat de zorgtoeslag ten hoogste bedraagt, voor een in Nederland wonende verzekeringsplichtige zonder partner.
• 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de aanspraak op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.
• 6 De kosten van de vergoedingen, verleend ingevolge dit artikel, onderscheidenlijk de baten van de bijdrage, betaald op grond van dit artikel, komen ten laste onderscheidenlijk ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds.
• 7 Ten aanzien van bezwaar en beroep tegen een besluit inzake een vergoeding als bedoeld in het eerste lid, is het recht zoals dat geldt ten aanzien van besluiten inzake een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet, van toepassing.
• 8 Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de persoon, bedoeld in het eerste lid, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit artikel.
• 9 Het CAK is de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens, voor de verwerking, bedoeld in het achtste lid. Artikel 2.5.2 • 1 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geneeskundige zorg of de kosten daarvan, gesloten voor of met een verzekerde als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet, met of ten behoeve van wie een zorgverzekering is gesloten welke ingaat op of terugwerkt tot 1 januari 2006, vervalt met ingang van dat tijdstip, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die welke vanaf dat tijdstip uit de zorgverzekering voortvloeien. • 2 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geneeskundige zorg of de kosten daarvan, gesloten voor of met een in het buitenland wonende verzekerde die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zo-danige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid recht heeft op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wet-geving over de verzekering voor zorg van het woonland, vervalt met ingang van 1 januari 2006, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke vanaf dat tijdstip met toepassing van zodanige verordening of verdrag aan de betrokkene toekomen, mits de verzekerde voor 1 mei 2006 heeft voldaan aan de
12
verplichting tot aanmelding bij het College zorgverzekeringen ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet.
• 3 De premie die voor de op grond van het eerste of tweede lid geheel of gedeeltelijk vervallen overeenkomst is vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25% van het terug te betalen bedrag.
NB: Commentaar. Indien dit juist wordt gezien vervalt, uiteraard onrechtmatigerwijze, op grond van deze nationale regeling, slechts een ziektekostenverzekering, die per 1 januari 2006 (of nadien) bestaat, voor zover deze is aangesloten bij een Nederlandse verzekeringsmaatschappij. Het lijkt een vorm van eerbiedigende werking van deze wetgeving! Alsdan mag worden geacht, dat de duizenden ziektekostenverzekeringen, die vóór 1 januari 2006 werden gesloten door uitkeringsgerechtigden, die voorheen nog ingezetenen van Nederland waren en welke door de staat Nederland nadien werden beëindigd na hun op een later tijdstip metterwoon plaatsgevonden vestiging in een andere lidstaat van de EU, in dit secundaire opzicht, niet alleen onrechtmatig op basis van communautair recht, doch eveneens op grond van het Nederlandse nationale recht. Dit geldt dan voor verzekeringspolissen van zowel Nederlandse als buitenlandse verzekeringsmaatschappijen. Wat hiervan overigens ook zij, de bepaling is op flagrante wijze strijdig met het gemeenschapsrecht en ook op deze grondslag is deze wetgeving nietig of vernietigbaar. Kamerstukken II 2004-2005, 30 223 Wijziging van enige sociale verzekeringswetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden Nr.r3 MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 Geen zorgplicht voor in het buitenland wonenden 3 Werking aanwijsregels Verordening (EEG) nr. 1408/71 4 Inhoud wetsvoorstel 4.1 Verzekering ZW, WAO en WW (artikelen I, II en III) 4.2 Verzekering AKW (artikel IV) 4.3 Alternatieve vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende postactieven (artikel V en VI) 4.4 Aanpassing aan de Wet WIA (artikel VII)
13
5 Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel, 6 Financiële gevolgen 7xx Inwerkingtredingsdatum x
Bijlage 1. Inleiding. Iedereen die in Nederland woont, is verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen (deAlgemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)). Op deze hoofdregel kunnen bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen worden gemaakt door uitbreiding dan wel beperking aan de kring van verzekerden te geven. Al bij de invoering van de AOW, per 1 januari 1957, is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om van de hoofdregel af te wijken. Sindsdien heeft de regeling vele veranderingen ondergaan. Bij het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746), waarin de kring van verzekerden nader is geregeld, heeft een algehele herziening van de regeling plaatsgevonden.¹
De belangrijkste verandering die met de invoering van dit besluit is gerealiseerd, is het met ingang van 1 januari 2006 laten vervallen van de bepaling op grond waarvan degenen die in het buitenland wonen en een langlopende Nederlandse uitkering ontvangen onder bepaalde voorwaarden verplicht verzekerd blijven voor de volksverzekeringen. Als gevolg hiervan behoudt genoemde groep weliswaar de Nederlandse uitkering, maar zij is niet langer verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. Achterliggende gedachte hierbij is de wens strakker vast te houden aan de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen, namelijk dat alleen degenen die in Nederland wonen verzekerd zijn.
1. Besluit van 24 december 1998, Stb. 1998, 746. Ondanks bovengenoemd uitgangspunt zijn voor een aantal verzekeringen uitzonderingen gemaakt voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (zie hoofdstuk 2). Hierdoor blijven zij voor ten minste één Nederlandse sociale verzekeringswet verzekerd, terwijl zij voor een ander deel van het socialezekerheidsstelsel niet verplicht verzekerd zijn. Wel is hun de mogelijkheid geboden om een vrijwillige verzekering te sluiten voor de AOW, Anw en AWBZ. Aan het Hof van Justitie (EG) (hierna: HvJ) is de vraag voorgelegd of het beëindigen van de verplichte verzekering in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en blz.|2| zelfstandigen, evenals op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ¹ (hierna Verordening (EEG) 1408/71). In de uitspraak van 7 juli 2005 in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën (C-227/03, hierna: Van Pommeren-Bourgondiën) heeft het HvJ geoordeeld dat artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) 1408/71 er niet aan in de weg staat dat de Nederlandse-socialezekerheidswetgeving van toepassing blijft wanneer een in het buitenland woonachtige persoon slechts voor een deel van het stelsel verplicht verzekerd is en een ander deel van het stelsel is vervangen door een vrijwillige verzekering. De bevoegdheid van lidstaten om hun stelsel van sociale zekerheid naar eigen goeddunken in te richten, laat onverlet dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid wel het gemeenschapsrecht, en met name de vrije verkeersbepalingen moeten worden geëerbiedigd. De wooneis die wordt gesteld om verplicht verzekerd te blijven, is volgens het HvJ slechts verenigbaar met het vrije verkeer van werknemers als de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering voor niet-ingezetenen niet ongunstiger zijn dan die voor de verplichte verzekering voor ingezetenen voor dezelfde takken van sociale zekerheid. Het HvJ is van oordeel dat het Nederlandse stelsel van vrijwillige verzekeringen niet aan deze voorwaarde voldoet en oordeelt dat artikel 39 EG [EG-verdrag, red.] in de weg staat aan de toepassing van een regeling zoals die in Nederland is vorm gegeven.
NB: Commentaar. De vorenbedoelde vraag aan het Hof had niet gebaseerd mogen worden op het genoemde artikel 13 Vo 1408/71, doch had gebaseerd dienen te zijn op het recht tot vrije en onbelemmerde vestiging, als onderdeel van artikel 21 VWEU! De voorgaande tekst omvat overigens een duidelijke verwijzing naar, en de erkenning van de verklaring voor recht van het Hof van Justitie inzake het verbod tot onderscheid in bestaande rechten van wèl- en niet-ingezeten uitkeringsgerechtigden, verricht op onderscheid naar woonplaats. De staat Nederland heeft dit verbod derhalve welbewust naast zich neergelegd. Dit verboden onderscheid is door getroffenen bovendien reeds vele malen in uitingen en procedures tegengeworpen aan de staat NL. Zonder enig resultaat, anders dan ignorering! Derhalve een laakbaar nietige handeling van de staat NL. En ter zake het genoemde arrest C-227/07 van Pommeren-Bourgondiën: Daarin wordt met betrekking tot het gemeenschapsrechtelijk verboden onderscheid naar woonplaats bevestigd.
Relevante verklaringen voor recht in dat arrest: ‘3. Artikel 39 EG staat eraan in de weg dat een lidstaat een wettelijke regeling toepast op grond waarvan iemand die iedere beroepswerkzaamheid op zijn grondgebied heeft stopgezet, voor bepaalde takken van sociale zekerheid slechts verplicht verzekerd blijft indien hij aldaar zijn woonplaats behoudt, terwijl die persoon ingevolge de wetgeving van deze lidstaat voor andere takken van sociale zekerheid verplicht verzekerd blijft, ook indien hij in een andere lidstaat woont, wanneer de voorwaarden voor vrijwillige verzekering voor de takken van sociale zekerheid waarvoor de verplichte verzekering is geëindigd, minder gunstig zijn dan die voor de verplichte verzekering. Een dergelijke wettelijke regeling plaatst niet-ingezetenen immers in een minder gunstige situatie dan ingezetenen, wat hun sociale verzekering betreft, en maakt daardoor inbreuk op het in artikel 39 EG gegarandeerde beginsel van vrij verkeer.’ 1. Geconsolideerde versie PbEG L 149 van 5 juli 1971, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004.
Dit wetsvoorstel heft de gevolgen van voornoemde uitspraak van het HvJ (zie hoofdstuk 3) voor de toekomst op door de na invoering van KB 746 nog resterende verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen. Het gevolg hiervan is dat de betrokken personen onderworpen zijn aan de wetgeving van hun woonland. Immers in de uitspraak van het Hof wordt nog eens bevestigd dat aansluiting in de woonstaat verplicht is voor degene wiens verplichte aansluiting in een andere lidstaat geheel is geëindigd. Verder beoogt het wetsvoorstel de gevolgen van de uitspraak voor het verleden op te heffen, door alsnog de mogelijkheid te creëren dat degenen op wie de uitspraak van het Hof van Justitie van toepassing is (zie hoofdstuk 2) over een in het verleden gelegen periode alsnog kunnen deelnemen aan de vrijwillige verzekering, maar dan tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering.
NB: Commentaar: Het voorgaande wetsleerstuk is gebaseerd op nationaal recht. Het beoogt de prioritaire wetgeving van het gemeenschapsrecht op te heffen. Dit is verboden en ook onmogelijk, doordat dergelijke nationaalrechtelijke wetsartikelen nietig zijn en de nationale overheid schadeplichtig is voor de gevolgen daarvan. Zie hiervoor arrest HvJ d.d. 25-01-99, C18/95, Terhoeve, r.o. 35, 39, 44, 55 en 56 alsmede arrest HvJ d.d. 30-09-02, C-224/01, Kôbler, samenvatting en dictum alsook arrest HvJ 28-06-01, C-118/00, Larsy, r.o. 35. Deze beëindiging is bovendien onmogelijk voor diegenen die rechtsbevoegdheden kunnen inroepen van artikel 21 VWUE.
15
Zie o.m.de verwijzing naar dit beginsel in arrest C-345/09 van het Hof, r.o. 85! Hun rechten zijn onvernietigbaar vanuit nationaal recht, doch kunnen in de praktijk, naar wij inmiddels allen weten, wel worden geïgnoreerd door een lidstaat van de EU.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 is thans geheel herzien met Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.¹ Deze herziene verordening is weliswaar op 20 mei 2004 in werking getreden, maar de toepassing ervan is afhankelijk van de inwerkingtreding van een nieuwe toepassingsverordening. Naar verwachting zal de Commissie hiervoor rond de jaarwisseling 2006 een voorstel indienen bij de Raad. Dit betekent dat Verordening (EG) nr. 883/2004 naar verwachting niet eerder dan het jaar 2008 zal kunnen worden toegepast. 1. PbEU L 166 van 30 april 2004. Zie voor een inhoudelijke uiteenzetting: Kamerstukken II 2004-2005, 21 501-31, nr. 41, blz. 5.
Met dit wetsvoorstel loopt de regering vooruit op het uitgangspunt van Verordening (EG) nr. 883/2004. In deze verordening is bepaald dat in het buitenland wonende personen met een langdurige uitkering uitsluitend zijn onderworpen aan de wetgeving van hun woonland. Eventuele nationale verzekeringsgrondslagen in het land dat de uitkering verstrekt (niet zijnde het woonland), kunnen niet meer worden toegepast.
NB: commentaar: Deze stelling is onbegrijpelijk! In verordening 883/2004 zijn, weliswaar op andere wijze geformuleerd, inhoudelijk dezelfde bepalingen opgenomen als in Vo 1408/71. Zie artikel 7 Vo 883/2004. Ten aanzien van de inhoudelijke werking zijn beide verordeningen gelijk! Beroep op verschillen in de draagwijdte van de tekst van beide verordeningen is niet mogelijk. Dit artikel 7 luidt: ‘
Opheffing van de regels inzake de woonplaats.
Tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is’’. Dat ‘vooruitlopen’ op de verordening heeft geen rechtsinhoud: de nationale wetgeving en de uitvoering hiervan was onrechtmatig en blijft dat. Daar kan de staat NL niets aan veranderen!
2. Geen zorgplicht voor in het buitenland wonenden.
In de op 29 mei 1996 aan de Tweede Kamer gezonden notitie "Herbezinning van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen" is uitgebreid ingegaan op de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen.¹ Daarbij heeft het toenmalige kabinet het standpunt ingenomen dat de zorgplicht van de Nederlandse overheid zich in rblz.|3| beginsel niet tot over onze landsgrenzen uitstrekt. Degenen die in een ander land gaan wonen, onderwerpen zich aan de verantwoordelijkheden die de overheid van dat land zich tot doel heeft gesteld en derhalve ook aan de wet- en regelgeving van dat land. Op hen is het socialezekerheidsstelsel van toepassing van het nieuwe woonland. Binnen de Europese Unie (EU) is dit standpunt geconcretiseerd in de artikelen 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 10 ter van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen,² op grond waarvan degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de socialezekerheidswetgeving van een lidstaat, onderworpen wordt aan de socialezekerheidswetgeving van zijn woonland.³ In de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid is geen bepaling opgenomen met betrekking tot personen die geen werkzaamheden meer verrichten.
16
De bepalingen op grond waarvan moet worden vastgesteld aan welke socialezekerheidswetgeving iemand onderworpen is, hebben alleen betrekking op werknemers en zelfstandigen, afhankelijk van de werkingssfeer van het betreffende verdrag.
NB: Commentaar: Hier wordt er ten volle aan voorbijgegaan, dat het voor de zich op basis van artikel 21 VWEU, derhalve op de daaruit voortvloeiende rechtsgrondslag van vrije en onbelemmerde vestiging, zich metterwoon naar een andere woonlidstaat verplaatsende particulieren het PRIMAIRE gemeenschapsrecht onaantastbaar van toepassing is. Derhalve mag aan deze rechtsgrondslag door de lidstaten van de EU niet de geringste belemmering in de weg worden gelegd. Zie hiervoor bijvoorbeeld arrest HvJ d.d. 15 februari 2000, zaaknummer C-169/98 inzake Commissie/Frankrijk, rechtsoverweging 46, luidend: ‘Met betrekking tot het argument van de Franse regering, dat de CSG wegens de door de Franse Republiek gesloten bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting hoe dan ook slechts een beperkt aantal van in dit beroep bedoelde werknemers betreft en dat het tarief van de in geding zijnde heffing zeer gering is, volstaat de opmerking dat volgens de rechtspraak van het Hof de artikelen in het verdrag betreffende het vrij verkeer van goederen en personen, het vrij verrichten van diensten en het vrije kapitaalverkeer fundamentele regels voor de Gemeenchap vormen en elke belemmering van deze vrijheden, hoe gering ook, verboden is’. En bovendien, voor wat betreft de vermelde beperking ten aanzien van uitsluitend werknemers en zelfstandigen moet erop worden gewezen dat dit onjuist is wegens strijdigheid met de verklaring voor recht van het Hof van Justitie in zijn arrest 26-01-99, C-18/95, Terhoeve, r.o. 44, luidend: ‘Wat de eerste rechtvaardigheidsgrond betreft, moet worden opgemerkt dat de lidstaten in beginsel vrij blijven de wijze van heffing van belastingen en sociale verzekeringspremies te regelen en dat zij stellig mogen streven naar vereenvoudiging en coördinatie van die regels. Hoe wenselijk dit laatste ook moge zijn, het kan niet rechtvaardigen dat de rechten die particulieren ontlenen aan de bepalingen van het verdrag waarin hun fundamentele vrijheden worden verankerd, worden aangetast’. En tevens uit rechtsoverweging 55 daarvan, luidend: ‘Het is eveneens vaste rechtspraak, dat elke nationale rechterlijke instantie verplicht is het gemeenschapsrecht integraal toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, waarbij hij elke eventueel strijdige bepaling van de nationale wet buiten toepassing moet laten’.
1. Kamerstukken II 1995-1996, 24 754, nr. 1. 2. PbEG 1972 L 74/1 (geconsolideerde versie opgenomen in PbEG L 28/102), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 77/2005 van de Commissie van 13 januari 2005, PbEU 2005 L 16/3. 3. Artikel 13, eerste lid, van Verordening (EEG) 1408/7, bepaalt dat, (...) degenen op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat zijn onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van titel II vastgesteld. Op grond van artikel 13, tweede lid onderdeel f, Verordening (EEG) 1408/71 is de wetgeving van het woonland van toepassing indien de betrokkene ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van een lidstaat, zonder dat hij op grond van de conflictregels van titel II aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen. Artikel 10ter van Verordening (EEG) 574/72 bepaalt dat de datum en de voorwaarden waaronder een persoon als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) 1408/71 ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat, worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling. Commentaar: Zoals hiervoor vermeld is Vo1408/71, als rechtsregeling van secundair gemeenschapsrecht, niet toepasselijk op de rechtspositie van betrokkenen, welke immers is gebaseerd op primair gemeenschapsrecht. Dit slaat rechtstreeks terug op de beperkende clausule in aangehaald artikel 13, lid 1, luidend: ‘[…]degenen op wie de verordening van toepassing is[….]’. Dit zijn slechts de rechthebbenden op uitsluitend secundair gemeenschapsrecht! Derhalve niet diegenen, die rechtsbevoegdheid hebben op toepassing van
17
primair gemeenschapsrecht. Zie hiervoor eerdergenoemd arrest C-345/09, r.o. 85, waarin door het HvJ met betrekking tot deze zelfde betrokkenen voor onaantastbaar prioritair recht werd verklaard: ‘De uitlegging van verordening nr. 1408/71 door het Hof in antwoord op de eerste vraag is echter gegeven onverminderd de oplossing die zou voortvloeien uit de eventuele toepasselijkheid van bepalingen van primair recht. De vaststelling dat een nationale maatregel in overeenstemming kan zijn met een handeling van afgeleid recht, in casu verordening nr. 1408/71, heeft immers niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat deze maatregel niet aan de verdragsbepalingen mag worden getoetst […]’.
Zowel in de onderhavige wetgeving alsook in alle bestuurlijke en rechterlijke uitspraken van Nederland wordt, abusievelijk of door rechtsverzuim, uitgegaan van toepassing van secundair recht. Dit is onjuist en ook uitdrukkelijk door het Hof van Justitie met betrekking tot deze zelfde situatie weergegeven in zijn eerdergenoemde arrest C-345/09, r.o. 66, luidend: ‘
Daaruit volgt dat het feit dat de artikelen 28, 28 bis en 33 van verordening nr. 1408/71 van toepassing zijn op een situatie als die aan de orde in de hoofdgedingen, op zich niet uitsluit dat verzoekers in de hoofdgedingen er zich op grond van het primaire recht tegen kunnen verzetten dat het bevoegde orgaan van de lidstaat die hun pensioen of rente verschuldigd is bijdragen inhoudt voor de verlening van verstrekkingen bij ziekte door het bevoegde orgaan van hun woonstaat (zie naar analogie arrest von Chamier-Glisczinski, reeds aangehaald, punt 66)’. Bij deze lezing van deze verklaring voor recht moet er tevens van worden uitgegaan dat het Hof van Justitie, tijdens de zitting, vanuit de verklaringen van de eisers, pas voor de eerste maal kennis heeft kunnen verkrijgen van de op onjuiste wijze, dan wel rechtsverzuim, in de prejudiciële wijze voor hem verborgen gebleven werkelijke kenmerkende rechtsfeiten van de onderhavige procedure, welke slechts na uitdrukkelijke bevraging door het Hof aan de ter zitting vertegenwoordigde staat Nederland, met daarin opgenomen beperkingen en omzichtigheid, noodgedwongen en in onvolledigheid, werden bevestigd. Met als gevolg dat vanuit het arrest Angelidaki het Hof daarna de bevoegdheid miste om rechtstreeks en onmiddellijk uitspraak te doen in deze rechtsbedeling. Hetgeen leidde tot de corrigerende aanwijzing aan de verwijzende rechter, opgenomen in de verklaring voor recht in r.o. 132 C-345/09 van het Hof, luidend: ‘Artikel 21 VWEU moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een dergelijke nationale wettelijke regeling voor zover deze - hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie moet uitmaken - een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen teweegbrengt of inhoudt voor wat betreft het behoud van de globale dekking tegen ziektekosten die ingezetenen en niet-ingezetenen hadden in het kader van vóór de inwerkingtreding van die wettelijke regeling gesloten verzekeringsovereenkomsten’. Waarmede vanuit de afgedwongen verklaring van de verwijzende rechter ter zitting, de CRvB, geldend als optimaal volwaardig bewijs van de werkelijke, en in de prejudiciële vragen achtergehouden, rechtsfeiten, de rechtspositie van eisers, op basis van de voren vermelde, daaruit voortvloeiende onweerlegbare verklaring voor prioritair primair gemeenschapsrecht van het Hof, onweerlegbaar vanuit nationaal recht, voor prioritair recht werd vastgesteld door het Hof. Welke rechtspositie derhalve, vanuit prioritair gemeenschapsrecht onaantastbaar, voortduurt tot op
18
heden en slechts uitsluitend door rechtsverzuim van alle hierbij betrokken organen van de staat Nederland niet wordt erkend! Hetgeen derhalve het hiervoor genoemde arrest C-224/01 opnieuw toepasselijk maakt! Hoewel het uitgangspunt van KB 746 is om iedere verplichte verzekering voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te beëindigen, bestaan hierop toch om verschillende redenen uitzonderingen voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. De situaties die het betreft en dus in het kader van dit wetsvoorstelmoeten worden bezien, zijn:
1. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven degenen die tot 1 januari 2000 recht hadden op kinderbijslag verzekerd voor de AKW tot aan de datum waarop het jongste kind, voor wie die verzekerde kinderbijslag ontvangt, de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
2. Personen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) zijn sinds 1 januari 2000 niet meer verzekerd voor de volksverzekeringen. De WAO-gerechtigden blijven evenwel werknemer in de zin van de WAO, ZW en WW, waardoor zij ook verzekerd blijven voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. De werkgever, in dit geval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), is dan verplicht om premies over de WAO-uitkering af te dragen.
3. De in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden die verplicht verzekerd waren op grond van de Ziekenfondswet (Zfw) en op wie Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is, bleven ook na 1 januari 2000 verplicht verzekerd voor de AWBZ op grond van artikel 7 van KB 746. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006 komt de verzekeringsplicht voor de Zfw te vervallen en daarmede tevens de verplichte verzekering ingevolge de AWBZ. Als gevolg hiervan wordt artikel 7 van het KB 746 geschrapt.¹ 1. Zoals de regering reeds bij het wetsvoorstel Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet heeft aangegeven (Kamerstukken II 2004-2005, 30 124, nrs. 2 en 3, blz. 11 en 12), wordt hiermee geanticipeerd op de toekomstige Verordening (EG) nr. 883/2004. Met toepassing van de internationale socialezekerheidsregelingen kunnen de betrokken uitkeringsgerechtigden uitsluitend in hun woonland aanspraak maken op de medische zorg zoals die is geregeld in de wetgeving van het woonland van betrokkenen (het zogenaamde woonlandpakket). Zij worden daarmee gelijk behandeld met hun inlandse buren. Een overgangsregeling voorziet erin dat personen die bij de inwerkingtreding van de Zvw al aanspraak hadden op een (aanvullende) vergoeding van de kosten van zorg op grond van de AWBZ-verzekering, deze vergoeding behouden, alsmede vergoeding van eventuele vervolgzorg.
NB: Commentaar: Gelet op het veelvuldig beroep op rechtsbedeling van duizenden door de voren vermelde nationaalrechtelijke maatregelen van de staat Nederland getroffen uitkeringsgerechtigden gedurende het afgelopen decennium, die op allerlei wijzen tegenover de bestuurlijke en rechterlijke organen bezwaar maakten tegen de jegens hen onrechtmatig genomen maatregelen, onder inroeping van de directe prioritair-rechtelijke doorwerking van hun rechtsbevoegdheden tot toepassing van primair gemeenschapsrecht, zijn alle jegens hen genomen maatregelen, waaronder ook de hierboven genoemde rechtsregeling in KB746, onrechtmatig en nietig c.q. vernietigbaar.
3. Werking aanwijsregels Verordening (EEG) nr. 1408/71 Verordening (EEG) nr. 1408/71 bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld welke socialeverzekeringswetgeving op iemand die in een grensoverschrijdende situatie verkeert van toepassing is. Deze regels hebben zowel exclusieve als sterke werking. Exclusieve werking wil zeggen dat uitsluitend de wetgeving die wordt aangewezen op betrokkenen van toepassing is, wanneer er op grond van nationale wetgeving ook verzekering in een andere lidstaat zou bestaan. Met het begrip sterke werking wordt tot uitdrukking gebracht dat wanneer de wetgeving die zo wordt aangewezen grensnormen (zoals woonplaatseisen)rblz.|4| bevat, deze niet aan belanghebbende mogen worden tegengeworpen.
19
Artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 is van toepassing op een persoon die iedere werkzaamheid in een bepaalde lidstaat heeft gestaakt. Wanneer deze persoon ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van zijn laatste werkland, wordt hij onderworpen aan de wetgeving van zijn woonland. De vraag is wanneer iemand ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van zijn laatste werkland. Nederland heeft altijd het standpunt ingenomen dat, zolang de betrokkene krachtens deze wettelijke regeling als verzekerde wordt aangemerkt, hij onderworpen blijft aan het sociale verzekeringsstelsel van het laatste werkland. Pas op het moment dat hij onder toepassing van de nationale bepalingen van dit stelsel niet meer als verzekerde wordt aangemerkt, wordt hij op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, onderworpen aan de wetgeving van het woonland en is mede gebaseerd op de redactie van artikel 10ter van Verordening (EEG) 574/72. Dit standpunt is bevestigd in de arresten Commissie tegen België (C-347/98) en Van Pommeren-Bourgondiën. In de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën stelt het HvJ dat artikel 13, tweede lid, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 slechts tot doel heeft te bepalen welke nationale wettelijke regeling van toepassing is op degenen die zich in één van de onder a tot en met f van deze bepaling bedoelde situaties bevinden. Het bepaalt niet zelf onder welke voorwaarden het recht op of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat. Het is aan de wettelijke regeling van elke lidstaat om deze voorwaarden vast te stellen, met inbegrip van die betreffende de beëindiging van de aansluiting bij het stelsel en voortzetting via een vrijwillige verzekering. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ kan iemand maar aan één stelsel krachtens sociale zekerheid tegelijk onderworpen zijn en dus ook maar uit hoofde van één sociaalverzekeringsstelsel verzekerd zijn. Dit betekent dat zolang iemand in Nederland voor ten minste één sociale verzekeringswet verzekerd blijft, hij voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, onderworpen blijft aan het gehele Nederlandse stelsel (inclusief de vrijwillige verzekering) en dat de socialeverzekeringswetgeving van het woonland niet op hem van toepassing kan worden. Het is daarbij niet relevant of hij maar voor één wet uit het stelsel verplicht verzekerd is, of voor het hele stelsel. Wel oordeelt het HvJ in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën dat artikel 39 EG-verdrag eraan in de weg staat dat in dat geval de voorwaarden voor vrijwillige verzekering voor de takken van sociale zekerheid waarvoor de verplichte verzekering is geëindigd minder gunstig zijn dan die voor de verplichte verzekering. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden op wie de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is én die verzekerd zijn gebleven voor Zfw, AWBZ, AKW of werknemersverzekeringen, alsnog een vrijwillige verzekering onder even gunstige voorwaarden als de verplichte verzekering beschikbaar moet zijn (voor die tak van sociale zekerheid waarvan de verplichte verzekering is beëindigd). Voor de eerder beschreven groep personen die buiten Nederland woont en die voor één of meer socialeverzekeringswetten op grond van het in Nederland geldende stelsel verzekerd blijven, leidt de hiervoor bedoelde uitleg van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 ertoe dat zij niet onderworpen kunnen worden aan het stelsel van hun woonland. Daarmee wordt het uitgangspunt van het kabinet voor het beëindigen van de verzekeringsplicht volksverzekeringen - namelijk rblz.|5| terugkeren naar het oorspronkelijke uitgangspunt van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren - ondergraven.
NB Commentaar. De inhoud van het vorenvermelde hoofdstuk is, gemeenschapsrehterlijk beschouwd, onjuist. Immers, de sociale zekerheidsregeling van Vo 1408/71 heeft slechts betrekking op diegenen die onder die regeling vallen als aldus slechts tot dit afgeleide recht gerechtigd zijn. En derhalve niet op unieburgers, die rechtsbevoegd zijn om hoogwaardiger rechten kunnen inroepen op basis van primair gemeenschapsrecht. Deze regeling is derhalve met betrekking tot de laatstbedoelde groep personen, die wèl primair gemeenschapsrecht kunnen inroepen, onrechtmatig Dit blijkt rechtens uit de reeds hiervoor vermelde verklaring voor recht, opgenomen in alle bepalingen, die ten grondslag liggen aan de verklaring voor recht van het Hof van Justitie, opgenomen in zijn arrest C-345/09, r.o. 132. Hierbij is met name relevant het door het Hof zijn in dat arrest ten
20
voorbeeld gestelde arrest C-208/07, Glyszinsky. Hierin wordt het door het Hof aanvaarde beroep op prioritair primair gemeenschapsrecht voor deze eisers als onweerlegbaar uitgangspunt voor hun rechtspositie gesteld. Dit alles is reeds hiervoor in dit commentaar uiteengezet. Ongeacht of deze hierboven aangehaalde rechtsregeling uit onbekendheid met het gemeenschapsrecht dan wel uit rechtsverzuim of anderszins voortkomt, dient het vermelde in onderdeel 3 van deze rechtsregeling als nietig, dan wel vernietigbaar, te worden beschouwd wegens strijdigheid met het prioritaire gemeenschapsrecht, zoals dit voor deze betrokkenen geldt. Dit geldt ook voor het verdere, hierna vermelde wetsvoorstel 4. Inhoud wetsvoorstel De regering stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van de in hoofdstuk 3 beschreven uitspraak in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën voor de toekomst tenietgedaan moeten worden. De regering stelt daarom voor de nog resterende verplichte verzekeringsgrondslagen voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen, waardoor zij onder de wetgeving van het woonland zullen vallen. Hiermee loopt de regering alvast vooruit op het principe van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit kan hoofdzakelijk zonder verlies van aanspraken van betrokkenen (zie paragraaf 4.1). Daarvoor brengt dit wetsvoorstel enkele wijzigingen aan in achtereenvolgens de WAO, de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de AKW. In verband hiermee zal ook KB 746 worden gewijzigd. Verder wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid gecreëerd dat degenen op wie de uitspraak van het HvJ van toepassing is (zie hoofdstuk 2) over een in het verleden gelegen periode kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of Anw-verzekering tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Hierdoor worden de gevolgen van de uitspraak in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën voor het verleden gerepareerd. Reparatie voor het verleden is niet aan de orde ten aanzien van de AWBZ en de AKW-verzekering. Met betrekking tot de AWBZ geldt dat er (praktisch) geen verschillen zijn tussen de vrijwillige en de verplichte verzekering. De AKW neemt een aparte positie in. Enerzijds omdat diverse gerechtigden vanwege de overgangsregeling uit artikel 27 van KB 746 verzekerd zijn gebleven voor de AKW zolang het jongste kind nog geen 18 jaar is. Anderzijds omdat er weliswaar geen verzekering was voor de AKW, maar de betrokken uitkeringsgerechtigden niettemin kinderbijslag hebben ontvangen op basis van artikel 77 of 78 van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Deze bepalingen voorzien erin dat aanspraak op kinderbijslag bestaat in het land dat een pensioen toekent. Of de gerechtigde verzekerd is krachtens de nationale regeling van dat land is daarbij niet relevant. Dit betekent dat de hier betrokken personen op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 rechtstreeks aanspraak op kinderbijslag kunnen maken, hetzij in Nederland, hetzij in een andere lidstaat. Gelet op het bovenstaande is reparatie voor het verleden op het terrein van de AWBZ en de AKW niet aangewezen. 4.1. Verzekering ZW, WAO en WW (artikelen I, II en III) WAO-gerechtigden die in het buitenland wonen, zijn thans verzekerd voor de ZW, de WW en de WAO. Op grond hiervan wordt op de WAO-uitkering vervangende wachtgeldpremie en WW-premie ingehouden.¹ Tegenover deze verzekering staan geen aanspraken. Diegene die een WAO-uitkering ontvangt, heeft geen recht op ZW-uitkering.
21
1. Sinds 1 maart 1996 kent de Ziektewet geen eigen premie meer. De kosten van de ZW worden via de - daartoe verhoogde - WW-premie gedekt. De WAO-gerechtigde die in het buitenland woont, komt niet in aanmerking voor WW. Wanneer een WAO-gerechtigde na verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering terugkeert naar Nederland, kan hij, indien hij aan de voorwaarden voldoet,¹ aanspraak maken op een Nederlandse WW-uitkering. Heeft de in het buitenland wonende betrokkene een gedeeltelijke WAO-uitkering en neemt zijn arbeidsongeschiktheidspercentage toe, dan kan hij op grond van dat feit in bepaalde gevallen aanspraak maken op rblz.|6| een hogere uitkering, onafhankelijk van een eventueel voortduren van de verzekering voor de WAO.² 1. Zo moet de werknemer voldoen aan de wekeneis van de WW. Deze houdt in dat hij in 26 van de 39 aan de werkloosheid voorafgaande weken moet hebben gewerkt. Indien hij na de afschatting of beëindiging van de WAO-uitkering meer dan dertien weken in het buitenland is gebleven en niet heeft gewerkt, zal hij niet aan deze eis voldoen. 2. Een WAO-gerechtigde met een uitkering naar een percentage van minder dan 45% heeft alleen dan recht op verhoging van de uitkering als de ongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Als gevolg van dit wetsvoorstel is de WAO-gerechtigde die in het buitenland woont niet meer verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. Als gevolg hiervan is geen premie meer verschuldigd en zal de WAO-gerechtigde die reeds een WAO-uitkering ontvangt een hogere netto-WAO-uitkering ontvangen. Hier staat tegenover dat de WAO-gerechtigde die na verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering terugkeert naar Nederland geen aanspraak maakt op WW (in de huidige situatie heeft hij dit recht wanneer hij binnen dertien weken naar Nederland terugkeert). Niet bekend is hoeveel personen na beëindiging van de WAO-uitkering binnen dertien weken naar Nederland terugkeren. Het UWV houdt hier geen registratie van bij. Naar verwachting gaat het om een kleine groep. Een aantal personen zal niet naar Nederland kunnen terugkeren, omdat zij vanwege hun nationaliteit niet meer in aanmerking komen voor een verblijfs- en werkvergunning in Nederland. De in het buitenland woonachtige WAO-gerechtigde kan in het kader van de herbeoordelingsoperatie een tegemoetkoming voor de duur van zes maanden bij het UWV aanvragen op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen arbeidsongeschikten (TRI) [Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (Triha), red.].¹ Dit recht op tegemoetkoming gaat in op de eerste dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de herbeoordeelde is verlaagd of ingetrokken. Voor effectuering van dit recht is niet vereist dat de betrokkene naar Nederland terugkeert. 1. Stcrt. 15 december 2004, 242, pag. 30. Het UWV is voorlichting aan het ontwikkelen voor de buiten Nederland wonende gerechtigden die in aanmerking komen voor een herbeoordeling in het kader van de herbeoordelingsoperatie. In dit voorlichtingsmateriaal zullen de gevolgen van een eventuele verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering worden beschreven. Tevens is het de bedoeling dat de herbeoordeelde en afgeschatte WAO-er woonachtig in het buitenland door het UWV eenTriha-aanvraagformulier krijgt uitgereikt. 4.2. Verzekering AKW (artikel IV) Bij invoering van KB 746 is er door de Tweede Kamer op aangedrongen dat degenen die tot 1 januari 2000 recht hadden op kinderbijslag dit recht zouden behouden. Dit is destijds vormgegeven door voor deze categorie een aparte verzekeringsgrondslag in KB 746 op te nemen. Aangezien er geen premie AKW wordt geheven, is het ook mogelijk deze overgangsbepaling op een andere manier vorm te geven. In plaats van een aparte regeling op grond waarvan verzekering voor de AKW wordt aangenomen, kan worden volstaan met het regelen van de aanspraak op kinderbijslag als zodanig. De AKW-aanspraken dienen dan in de AKW zelf geregeld te worden. In artikel IV wordt een nieuw artikel in de AKW ingevoegd, dat materieel gelijk is aan het overgangsartikel in artikel 27 KB 746. De in artikel 27 KB 746opgenomen verzekeringsgrondslag zal worden geschrapt. Het recht op kinderbijslag wordt wel beëindigd indien er ook op grond van KB 746 geen verzekering meer zou bestaan, omdat buiten Nederland arbeid wordt verricht of een uitkering wordt ontvangen krachtens een buitenlandse regeling. Voorts eindigt het recht op kinderbijslag indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op uitkering op grond van de AKW. Het recht op kinderbijslag loopt
22
dus alleen door indien de omstandigheden overigens niet wijzigen. Het gaat hier vooral om personen die met een Nederlandse uitkering buiten Nederland zijn gaan wonen. Het recht op kinderbijslag voor personen die wonen in de EU met een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering of een Nederlands pensioen rblz.|7| vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 74 en 77 van Verordening (EEG) nr. 1408/71.¹ Ditzelfde geldt voor personen met een WW-uitkering of een buitenlandse werkloosheidsuitkering. 1. Ingevolge artikel 1c, onderdeel J, van bijlage VI van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen ook de oudere pensioenregelingen voor ambtenaren, militairen e.d. onder de reikwijdte van de Verordening (EEG) nr. 1408/71. 4.3. Alternatieve vrijwillige verzekering AOW en Anw voor in de Europese Unie wonende postactieven (artikel V en VI) De voorwaarden van de regeling vrijwillige verzekering wijken op een aantal punten af van de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Het gaat hierbij om onder meer de volgende punten: a. Verschillen in de premiesfeer • De premie voor de vrijwillige verzekering moet ten minste 10% van de maximale AOW-premie bedragen. De verplichte verzekering heeft geen minimumpremie. • De algemene heffingskorting is er voor zowel de vrijwillig als de verplicht verzekerde. De vrijwillig verzekerde komt echter niet in aanmerking voor de bijzondere heffingskortingen, de verplicht verzekerde wel. Fiscaal gezien zijn er verder geen verschillen, de grondslag voor premieheffing is gelijk. • De vrijwillig verzekerde is de maximale premie verschuldigd, tenzij hij zijn feitelijke inkomen aannemelijk maakt aan de SVB [Sociale verzekeringsbank, red.]. In het laatste geval vindt premieheffing plaats over het feitelijke inkomen. b. Verschillen die niet in de premiesfeer zijn gelegen • De vrijwillige verzekering is - uitzonderingen daargelaten - mogelijk voor een periode van maximaal tien jaar. • Aanmelding voor de vrijwillige verzekering dient plaats te vinden binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering. • Vrijwillige verzekering is alleen mogelijk aansluitend op één jaar onafgebroken verplichte verzekering. Aangezien deze voorwaarden minder gunstig zijn dan de voorwaarden voor de verplichte verzekering moeten deze worden gewijzigd. Hiertoe bevat het wetsvoorstel een bepaling op grond waarvan voor deze groep personen kan worden afgezien van de toepassing van het hoofdstuk vrijwillige verzekering van de AOW en de Anw. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld waarbij de huidige verschillen tussen de vrijwillige verzekering en de verplichte verzekering worden opgeheven. Ook zal het mogelijk worden gemaakt dat de betreffende groep personen alsnog een vrijwillige verzekering kan afsluiten, onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering over een periode gelegen in het verleden vanaf het moment van beëindiging van hun verplichte verzekering in verband met vertrek naar het buitenland. Omdat de Anw een risicoverzekering is en geen opbouwverzekering zoals de AOW, geldt voor de Anw iets bijzonders. Om volledig tegemoet te komen aan de uitspraak van het HvJ in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën zal, ten behoeve van gevallen waarin het risico reeds is ingetreden, ook voor nabestaanden de mogelijkheid worden gecreëerd om een vrijwillige Anw-verzekering af te sluiten. 4.4. Aanpassing aan de Wet WIA (artikel VII) In het voorstel van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt voor de verplichte verzekering verwezen naar de verzekering op grond van de ZW. Met de hier voorgestelde wijziging
23
van de ZW ontstaat daardoor geen verzekering op grond van de Wet WIA indien niet in Nederland wordt gewoond. Wel dient in de wijziging in de WW (nieuw artikel 8a) naar een uitkering op grond van de Wet WIA te worden verwezen. rblz.|8| 5. Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel Het wetsvoorstel is voor commentaar voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), de Sociale verzekeringsbank (SVB) en het UWV. De IWI ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen met betrekking tot de toezichtbaarheid. De SVB en het UWV hebben aangegeven dat de voorgestelde maatregelen uitvoerbaar zijn. 6. Financiële gevolgen De financiële effecten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, worden veroorzaakt door het schrappen van de verzekering WW en WAO, en daarmee de vervangende premie WW en WAO, op buiten Nederland verstrekte WAO-uitkeringen, en door het met terugwerkende kracht aanbieden van een vrijwillige verzekering onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Achtereenvolgens komen de financiële effecten voor de werkgeverspremies, de werknemerspremies en de uitgaven AOW aan de orde. […..]
7. Inwerkingtredingsdatum De regering beoogt dit wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2006 in werking te laten treden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof rblz.|9| rblz.|10|
NOTA VAN TOELICHTING
verzekeringsplicht voor de sociale verzekeringswetten voor uitkeringsgerechtigden die buiten Nederland wonen. Hiertoe dient de Wet houdende wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en enkele andere wetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (Stb. ...). Naast de bepalingen in deze wet dient het KB 746 te worden aangepast, zodat verzekering voor in het buitenland wonende postactieven op grond van de nationale wetgeving niet meer mogelijk is. Het betreft de AWBZ-verzekering op grond van artikel 7 van KB 746 en de overgangsbepaling van verzekering op grond van de A KW in artikel 27. AWBZ-verzekering De in het buitenland wonende ziekenfondsgerechtigden op wie Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen van toepassing is, zijn ook na 1 januari 2000 verzekerd gebleven voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In verband met de beoogde inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet(Zvw) per 1 januari 2006 zal de verzekering op grond van de Zfw vervallen. Daarmee wordt tevens de verzekering voor de AWBZ voor in het buitenland wonenden op grond van artikel 7van KB 746 beëindigd. Bij de inwerkingtreding van de Zvw zal artikel 7 vervallen. Daarom is het niet noodzakelijk dit in dit besluit te regelen.
NB: Commentaar: Het voorgaande bevat een herhaling van de vanuit communautair recht onrechtmatige standpunten van de staat Nederland. 24
De aanpassing van dit besluit (uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, hierna: KB 746) hangt samen met het beëindigen van de met betrekking tot de onder deze wetgeving vallende ziekenfondsgerechtigden, die onder de AWBZ-verzekering vallen en wier verzekering op grond van de vorenvermelde bepaling per artikel 7 KB 746 per 1 januari 2006 werd beëindigd, dient te worden vastgesteld dat deze bepaling strijdig, en derhalve nietig c.q. vernietigbaar is met het hiervoor reeds veelvuldig aangehaalde prioritaire primaire gemeenschapsrecht. De motivering van deze stellingen is hiervoor reeds vermeld. De onder deze bepaling vallende gerechtigden hebben derhalve prioritairrechtelijk, derhalve op voor deze nationale rechtsbepaling onaantastbare wijze, tot op heden onafgebroken hun eerder bestaande en in wording zijnde rechten behouden. Dit ongeacht de onrechtmatige ignorering van het ter zake geldende gemeenschapsrecht door de lidstaat Nederland waarvoor, als hiervoor vermeld, deze op basis van de verklaringen voor recht vanuit het eerder reeds aangehaalde arrest C-224/01, aansprakelijk en schadeplichtig kunnen worden gesteld jegens de daar-door getroffen uitkeringsgerechtigden.
AKW-verzekering Artikel 27 van het KB 746 regelt de voortzetting van de verzekeringsplicht op grond van deAlgemene Kinderbijslagwet voor diegenen die tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd waren en na die datum deze verzekeringsplicht verloren als gevolg van het vervallen van artikel 26 van KB 746. Dit artikel kan in dit besluit vervallen, omdat betrokkenen aanspraken blijven behouden op grond van het nieuwe artikel 7c van de Algemene Kinderbijslagwet (zie artikel IV van de genoemde wet).
25
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof. Vaststelling van rechtsbevoegdheden Nederlandse unie-burger. In het onderhavige geval worden de verklaringen voor recht gegeven door de Hoge Raad der Nederlanden.
HR, 14-02-2014, nr. 13/00410: onderdeel 3.2.1: [….] 3.2.4. Nederlander heeft alle rechten. Iedere onderdaan van een nationale Staat is burger van die Staat en wordt door deze Staat beschermd. In de Grondwet staat dat in artikel 2: ‘Artikel 2. 1.De wet regelt wie Nederlander is’. […..] ‘Op grond van artikel 20 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) hebben Unieburgers onder meer de volgende rechten:
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere, a) het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven; [….]. 20. [….] Bovendien blijkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 47 tot en met 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, noch uit de bewoordingen noch uit het doel van de artikelen 18 EG en 49 EG en van de richtlijnen 73/148 en 90/364, dat het genot van de in deze bepalingen vervatte rechten afhankelijk is gesteld van een voorwaarde inzake een minimumleeftijd.’
NB: Commentaar: Het moge hier rechtens duidelijk zijn, dat – waar in de onderhavige casus een minimumleeftijds aspect is toegepast, dat dit rechtens gelijkelijk geldt voor elke andere wettelijke bepaling van een maximum leeftijdsaspect, zoals, bijvoorbeeld, de 65-jarige leeftijd. [….] 3.2.4. Nederlander heeft alle rechten. 20.
[……..] ‘Bovendien blijkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 47 tot en met 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, noch uit de bewoordingen noch uit het doel van de artikelen 18 EG en 49 EG en van de richtlijnen 73/148 en 90/364, dat het genot van de in deze bepalingen vervatte rechten afhankelijk is gesteld van een voorwaarde inzake een minimumleeftijd. ’ 25. ‘Volgens artikel 17, lid 1, EG is burger van de Unie eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie dient de fundamentele status te zijn van onderdanen van de lidstaten (zie met name arrest Baumbast en R, reeds aangehaald, punt 82’).
26.
‘Wat het in artikel 18, lid 1, EG voorziene recht betreft om op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, zij opgemerkt dat dit recht rechtstreeks aan iedere burger van de Unie wordt toegekend door een duidelijke en nauwkeurige bepaling van het Verdrag. Louter op grond dat zij onderdaan van een lidstaat, en dus burger van de Unie is, kan […..]zich op artikel 18, lid 1, EG beroepen. Dit recht van burgers van de Unie om op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven, wordt toegekend onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die in het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld (zie met name arrest Baumbast en R, reeds aangehaald, punten 84 en 85)’.
Ook door de CRvB wordt, zij het in andere aangelegenheden dan de in dit document aan de orde gestelde problematiek, het bestaan van het woonplaatsbeginsel erkend. Dit beginsel zou, derhalve, niet vreemd kunnen zijn aan de beoordeling van de onderhavige problematiek. Dit is af te leiden uit het arrest: ECLI:NL:CRVB:2016:4101 Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 26-10-2016 Datum publicatie 27-10-2016 Zaaknummer 14/4051 WW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Voornemen vragen voorleggen Hof van Justitie van de Europese Unie. Vo 883/2004. Betreft verlenging export WW-uitkering voor een periode van drie maanden. Uwv heeft geen gebruik gemaakt van in de tweede volzin van artikel 64, eerste lid, onder c, van Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid. Hoe bevoegdheid toe te passen. Randvoorwaarden. Vrij verkeer van personen en werknemers.
27
Vindplaatsen Rechtspraak.nl SZR-Updates.nl 2016-1067 USZ 2016/407 SEW 2017, afl. 1, p. 30 NJB 2016/2017 RSV 2017/16 Uitspraak 14 4051 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). [….] 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling. Recht van de Unie [……] 4.1.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van Vo 883/2004 is deze verordening van toepassing op onderdanen van een lidstaat, staatlozen en vluchtelingen, die in een van de lidstaten wonen, en op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden. 4.1.4. Artikel 7 “Opheffing van de regels inzake de woonplaats” luidt: “Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.” 4.1.5. Op grond van artikel 11, derde lid, onder a, van Vo 883/2004 geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat.
NB: Commentaar: Uit de beide laatste arresten moge blijken, dat het prioritair gemeenschapsrecht, met name daarin het verbod tot discriminatie ter zake van onderscheid naar woonplaats, bij de hoogst bevoegde rechters in Nederland ten volle bekend is. Ook al is geen uitspraak van de CRvB bekend, waarin deze dit verbod ten aanzien van de met de Nederlandse uitkeringsgerechtigden gevoerde procedures heeft aanvaard of rechtens gemotiveerd, heeft afgewezen. Het is derhalve duidelijk, dat het negeren van de verordening 883/2004 jegens de Nederlandse rechthebbenden op primair gemeenschapsrecht temeer onzorgvuldig, derhalve wegens rechtsverzuim ontoelaatbaar, en daardoor vatbaar is voor toepassing van het eerder genoemde arrest C-224/01
28
Wat is de huidige praktijk? De staat Nederland verstrekt de volgende (onrechtmatige) informatie over het toepasselijk gemeenschapsrecht inzake de toepassing van artikel 21 VWEU inzake vrije domiciliekeuze in andere lidstaten van de EU:
Wonen buitenland zorgverzekering
Wat moet ik regelen met mijn Nederlandse zorgverzekering als ik in het buitenland ga wonen?
Ga je in het buitenland wonen, dan heeft dit mogelijk invloed op je ziektekostenverzekering. Of dit het geval is, hangt onder meer af van hoelang je in het buitenland gaat wonen en of je daar ook gaat werken of niet. We onderscheiden de volgende situaties:
• Korter dan een jaar in buitenland wonen
• Langer dan een jaar in buitenland wonen
• Emigreren naar buitenland en werken in Nederland
Nederlandse zorgverzekering en wonen in buitenland - Korter dan jaar
Je Nederlandse zorgverzekering aanhouden? Betaal niet teveel! Vergelijk alle verzekeraars op basis van je eigen zorgwensen en vind de zorgverzekering met de laagste premie. Zorgverzekering vergelijken 2017 >>
Als je korter dan een jaar in het buitenland woont, kun je je Nederlandse zorgverzekering aanhouden. Controleer wel altijd van tevoren in de polisvoorwaarden van je zorgverzekering of deze voldoende dekking biedt voor het land waar je naartoe gaat.
Zorgverzekering en langer dan jaar in buitenland wonen
Blijf je langer dan een jaar in het buitenland? Neem dan contact op met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze instantie bepaalt of je in Nederland verzekerd mag blijven voor de sociale verzekeringen, zoals de AOW en Zorgverzekeringswet. Als dit het geval is, kun je de Nederlandse zorgverzekering aanhouden.
Tip! Ga je ook in het buitenland werken? Lees dan het artikel: Zorgverzekering en werken in het buitenland
Zorgverzekering en wonen in het buitenland - Emigreren
Als je permanent in het buitenland woont is het niet altijd mogelijk je Nederlandse zorgverzekering te behouden. Mocht je in Nederland werken, dan kan dit wel. Sterker nog, je bent dan verplicht om in Nederland een zorgverzekering af te sluiten.
29
Of je je gezinsleden ook kunt meeverzekeren in Nederland hangt af of je in een verdragsland gaat wonen of niet. Een verdragsland is een land waarmee Nederland afspraken heeft gemaakt, zodat je aanspraak kunt maken op medische zorg in deze landen op kosten van een Nederlandse zorgverzekeraar. Bekijk hier welke landen behoren tot de verdragslanden.
Ga je in een verdragsland wonen? Dan moet je voordat je vertrekt bij je zorgverzekeraar in Nederland een 106-formulier aanvragen. Dit formulier lever je in bij een zorgverzekeraar in het land waar je gaat wonen. Op basis van dit formulier hebben jij en je gezinsleden recht op wettelijk verzekerde medische zorg in het land waar je woont. Als je partner ook een baan heeft in Nederland, moet hij of zij natuurlijk ook gewoon in Nederland een zorgverzekering afsluiten.
Woon je niet in een verdragsland? Dan dien je zelf een zorgverzekering af te sluiten voor je gezin in het land waar je woont.
Pensioen of uitkeringsgerechtigd in Nederland?
Emigreer je naar een verdragsland met behoud van je Nederlandse uitkering of pensioen? Dan kun je bij Zorginstituut Nederland een zogenoemd 'Aanvraag formulier 121' aanvragen. Op basis hiervan bekijkt het Zorginstituut of je recht hebt op medische zorg op kosten van Nederland. Meeverhuizende gezinsleden zonder uitkering of pensioen kun je ook op het formulier aangeven. Meeverhuizende gezinsleden die zelf een uitkering of pensioen hebben, moeten zelf een 'Aanvraag formulier 121' aanvragen.
Verhuis je naar een niet-verdragsland met behoud van je Nederlandse uitkering of pensioen? Dan dien je voor jezelf en je meeverhuizende gezinsleden een ziektekostenverzekering af te sluiten in het land waar je gaat wonen.
Commentaar: De voorgaande wettelijke informatie in het kader van de onderhavige wetgeving en in de regelingen van de staat Nederland is ten volle strijdig met de gevallen, waarin, al dan niet uitkeringsgerechtigde, unieburgers op grond van hun rechtsbevoegdheden tot vrije domiciliekeuze in lidstaten van de Europese Unie, zoals hen toegekend vanuit artikel 21 VWEU, met inachtneming daarbij van de aanvullende voorwaarden als vastgelegd in Richtlijn 2004/35, hun bestaande rechten op huidige en in wording zijnde sociale bescherming, als verleend door hun woonlidstaat waaruit zij vertrekken ter vestiging in een andere lidstaat, kunnen behouden. Een rechtstoekenning, welke elke nationale rechter, vanuit prioritair gemeenschapsrecht, verplicht is om deze jegens de desbetreffende unieburgers te beschermen. Het aldus toegepaste verzuim is derhalve vatbaar voor toepassing van de reeds eerder vermelde sancties vanuit arrest C-224/01r
30
NOTITIE n°2
ONRECHTMATIGHEDEN BIJ INVOERING ZVW.
Ter bescherming van het gemeenschapsrecht.
Het nationale recht is ondergeschikt aan het toepasselijke gemeenschapsrecht, indien dat laatste recht voor unieburgers gunstiger rechten biedt, en is dan soms zelfs vernietigbaar. Dat is – sinds 1 januari 2006 – het geval voor Nederlandse uitkeringsgerechtigden boven 65-jaar die woonachtig zijn in een andere lidstaat van de EU dan Nederland. Zo mag er op grond van het gemeenschapsrecht geen discriminatoir onderscheid worden gemaakt tussen de rechtspositie van overigens gelijkberechtigde wèl- en niet-ingezetenen van de lidstaat Nederland!
Dit is evenwel door laatstgenoemde toch geschied!
Deze notitie signaleert de uit nationaal recht voortvloeiende grondslagen, op basis waarvan de op niet-ingezetenen van de staat Nederland toepasselijke rechtsbeginselen van deze wetgeving, de ZVW, als een schending van het gemeenschapsrecht mogen worden beschouwd.
-0-0-0-
Inleiding.
Eens, lang geleden, werd de Europese Unie (EU) opgericht. Een zich daarna steeds uitbreidend aantal staten sloot zich daarbij aan. Als één van de doel-stellingen van deze Unie werd een voor alle lidstaten uniform communautair recht opgesteld en ingevoerd. Gemakshalve wordt dit gewoonlijk ‘gemeen-schapsrecht’ genoemd. Alle lidstaten erkenden, bij hun toetreding tot de EU, dit gemeenschapsrecht, alsook de prioriteit daarvan en legden deze toezegging ook grondwettelijk vast. Daarna ontstond een tijdperk, waarin alle lidstaten dit recht, met inbegrip van de prioriteit daarvan, in hun rechtssysteem toepasten. Waar in incidentele gevallen geschillen ontstonden, werd de uiteindelijke beslissing omtrent die toepasselijkheid genomen door het Hof van Justitie, dat in de stad Luxemburg werd gevestigd. Aan alle rechters van de aangesloten lidstaten werd opgedragen om dit gemeen-schapsrecht voor de overheid, voor hun uitvoeringsorganen en voor de unieburgers van de lidstaten toe te passen en te beschermen. En daarbij aandacht te besteden aan de instandhouding van de eenvormigheid van de toepassing van het gemeenschapsrecht.
Helaas waren er, na verloop van tijd, lidstaten die – op verholen wijze of uit onbekendheid met de draagwijdte van het prioritaire recht - dit gemeenschapsrecht niet wensten toe te passen en die, in hun bestuurshandelingen, en/of hun nationale wetgeving, deze hen vanuit het gemeenschapsrecht opgedragen rechtsplichten, schonden.
2
Dit geschiedde, omstreeks de jaren 2005 en 2006, ook door de staat Nederland, op het tijdstip, waarop zij voor hun burgers een nieuwe wetgeving voorbereidden en per 1 januari 2006 onder de naam ‘Zorgverzekeringswet’ invoerden. Die wetgeving leidde voor ingezetenen van Nederland tot een verbetering van de verzekeringswetgeving, dit in zoverre dat de premies aan marktwerking werden onderworpen en dat iedere burger jaarlijks, ongeacht zijn gezondheidsrisico en zijn inkomen, kon kiezen uit de voor hem meest optimale opties uit de concurrerende zorgverzekeraars en uit hun meest optimale verzekeringsvoorwaarden in hun zorgverzekeringspolissen. Dit via een eenvoudige, risicovrije procedure en zonder dat zij – wegens aanwezige of verwachtbare gezondheidsrisico’s - door de zorgverzekeraar konden worden geweigerd of dat aan hen, om welke redenen dan ook, uitsluitingen van verzekeringsvoorwaarden konden worden opgelegd. Ook werden hun voorheen bestaande solidariteitsrechten op gelijkblijvende premie bij toenemende ouderdom gecontinueerd. Deze nieuwe wetgeving werd, per 1 januari 2006, voor alle ingezeten burgers van Nederland, zonder enige bijzondere verplichtende formaliteit, alsook zonder risico’s of aantasting van de basale verzekeringsvoorwaarden, ingevoerd.
Dat geschiedde evenwel niet voor de unieburgers, die per 1 januari 2006, of daarna, een gelijkwaardige aanspraak hadden op deze rechten, doch die hun woonplaats rechtmatig, op basis van begunstigend gemeenschapsrecht, naar een andere lidstaat hadden overgebracht. Hen werd, in flagrante strijd met het hen beschermende prioritair begunstigende primaire gemeenschapsrecht, elke verdere gebruikmaking van hun rechten vanaf 31 december 2005 ontnomen en werd - zonder dat de staat Nederland hiervoor ooit een ratio heeft kunnen aanvoeren - hun toen bestaande sociale bescherming vernietigd en bovendien werd - via een onweerlegbare en onrechtmatige heffing, ‘bijdrage ZVW’, hun inkomen aangetast!
Deze wetgeving mag rechtstreeks in strijd worden geacht met de bepalingen van het Verdrag van de EU, en derhalve als een schending van dit prioritaire recht!. Immers, vanuit artikel 21 VWEU, in combinatie met de bepalingen van Richtlijn 2004/38, wordt iedere unieburger, die aan deze rechtsbevoegdheden voldoet, vanuit het communautaire recht een vrije en onbelemmerde vestiging in andere lidstaten van de EU gewaarborgd.
Elke ontmoediging of belemmering daarvan wordt aangemerkt als een schending van het communautaire recht! Dit is rechtens vastgelegd in de bepalingen van artikel 10 de voorheen geldende verordening 1408/71 en, nadien en met overigens gelijkwaardige strekking, in artikel 7 van verordening 883/2004. Het is bovendien bevestigd in consistente verklaringen voor recht van het Hof van Justitie. Daartoe dient in globale zin te worden gewezen op diens hierna volgende verklaringen voor recht:
#1: arrest HvJ d.d. 15 februari 2000, zaaknummer C-169/98 inzake Commissie/Frankrijk, rechtsoverweging 46, luidend: ‘Met betrekking tot het argument van de Franse regering, dat de CSG wegens de door de Franse Republiek gesloten bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting hoe dan ook slechts een beperkt aantal van in dit beroep bedoelde werknemers betreft en dat het tarief van de in geding zijnde heffing zeer
gering is, volstaat de opmerking dat volgens de rechtspraak van het Hof de artikelen in het verdrag betreffende het vrij verkeer van goederen en personen, het vrij verrichten van diensten en het vrije kapitaalverkeer, fundamentele regels voor de Gemeenschap vormen en elke belemmering van deze vrijheden, hoe gering ook, verboden is’.
#2: Bovendien behoudt die unieburger, op basis van die rechtspositie, na zijn verplaatsing van zijn domicilie naar een andere lidstaat van de EU, zijn voorheen bestaande sociale bescherming, zoals dat ook geldt voor rechtens gelijkwaardige inwoners van de staat Nederland. Dit is bepaald in rechtsoverweging 11 van arrest HvJ d,d, 10 januari 1980, zaak C-69/79, Jordens-Voster, luidend:
‘Verordening nr 1408/71, die is vastgesteld op basis van artikel 51 EEG-Verdrag, heeft als voornaamste doel, in elke lidstaat de toepassing volgens eenvormige, gemeenschappelijke criteria te verzekeren van de sociale zekerheidsregelingen ten aanzien van werknemers, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen. Daartoe is een geheel van regels vastgesteld, die vooral zijn gebaseerd op het verbod op discriminatie uit hoofde van nationaliteit en van woonplaats, en op behoud van de rechten die een werknemer heeft verworven krachtens de sociale zekerheidsregelingen die op hem van toepassing zijn of zijn geweest.
Men zou dus dit doel miskennen en zich tegelijkertijd buiten de doelstellingen en het kader van voornoemd artikel 51 plaatsen indien men verordening nr 1408/71 zou willen uitleggen in die zin, dat de nationale toepassing de werknemer niet een ruimere bescherming mag bieden dan uit de toepassing van de verordening voortvloeit.’ (Hetgeen in gelijke zin óók geldt voor particulieren/arrest C-413/99 Baumbast, r.o. 85)
#3: Het verbod tot onderscheid naar woonplaats van overigens gelijkwaardige onderdanen van een lidstaat is evenzeer, consistent, vastgelegd in o.m. de verklaring voor recht van het Hof van Justitie, opgenomen in arrest HvJ d.d. 9 november 2006, zaak C-520/04, Turpeinen, r.o. 22:
‘Een nationale regeling die bepaalde nationale onderdanen benadeelt alleen omdat zij hun recht om vrij in een andere lidstaat te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, veroorzaakt aldus een ongelijke behandeling die in strijd is met de beginselen die aan de hoedanigheid van burger van de Unie ten grondslag liggen, namelijk de garantie dat de burgers bij de uitoefening van hun recht van vrij verkeer rechtens gelijk worden behandeld. (arrest Pusa, reeds aangehaald, punt 20).’
Verwijzing naar de bijlage van deze Notitie.
In de bijlagen hierna wordt, in referentie aan daartoe geselecteerde fragmenten vanuit de per 1 januari 2006 ingevoerde wetgeving ZVW alsook vanuit de parlementaire behandeling daarvan, toegelicht, op welke punten daarmede door de staat Nederland reeds in zijn invoeringswetgeving op velerlei onderdelen het prioritaire gemeenschapsrecht werd geschonden. Daartoe worden fragmenten van de ZVW, alsook de invoeringswetgeving daarvan, vergeleken met de opgelegde gebodsbepalingen uit het gemeenschapsrecht.
De vorenvermelde verklaring voor recht, ontleend aan jurisprudentie van het Hof van Justitie te Luxemburg, zijn geschonden in de nieuwe wetgeving
( alsook in de Invoeringswetgeving ) van de per 1 januari 2006 van kracht geworden 'Zorgverzekeringswet', voor zover dit de bepalingen betreft terzake van niet-ingezeten gepensioneerde uitkeringsgerechtigden afkomstig uit de lidstaat Nederland.
Met betrekking tot deze schendingen wordt in Notitie 4 een aanvullend overzicht gegeven. In deze Notitie worden vooralsnog slechts de schendingen vanuit wetsteksten van de 'Zvw' weergegeven welke strijdig zijn met de bepalingen van het terzake geldende prioritaire gemeenschapsrecht. En dus
als een schending daarvan mogen worden beschouwd.
Het prioritaire gemeenschapsrecht geeft als hoofdbron van rechtsverkrijging aan, dat een unie-burger zich kan beroepen op een rechtstreekse toepassing van het gemeenschapsrecht. Dit heeft evenwel in geen enkel opzicht een automatische erkenning tot gevolg; het vereist een rechtsprocedure met daaraan verbonden de kosten van procesvoering. De rechtswerking van dit basale rechtsbeginsel van het gemeenschapsrecht is derhalve uitermate
beperkt! Dit aspect wordt nader uitgewerkt in Notitie 5.
De vorenbedoelde, uit de wetsbepalingen en wetsoverwegingen vaststelbare schendingen van het gemeenschapsrecht zijn opgenomen in de hierna volgende bijlage van deze Notitie. Na bestudering hiervan kan worden vastgesteld dat de bedoelingen van de wetgever, als vastgelegd in de parlementaire stukken , allerminst overeenkomen met de toepassing van deze wetgeving in de dagelijkse praktijk voor wat betreft de onderhavige niet-ingezetenen van de lidstaat Nederland. Zodat de in deze Notities bestreden bestuurshandelingen van de staat Nederland, alsmede diens rechtelijke goedkeuring daarvan,
niet alleen strijdig zijn met het prioritaire gemeenschapsrecht, maar òòk met het Nederlandse nationale recht !
Bijlage bij document ‘Invoering zvw. Brief minister over Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (I&A-wet Zvw).
Regels inzake de aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de premie van een zorgverzekering vanwege een laag inkomen (Wet op de zorgtoeslag) – Hoofdinhoud:
Inhoudsopgave:
1. Tekst
2. Meer informatie
3. Parlementaire Monitor
4
1.
Tekst Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2004–2005 29 762
Regels inzake de aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de premie van een zorgverzekering vanwege een laag inkomen (Wet op de zorgtoeslag)
29 763
Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet)
Nr. 27
BRIEF VAN DE MINIISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 maart 2005
[…verderop relevant..…]
‘Op 1 januari 1999 is het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden 1999 in werking getreden.
2.
De regering beoogde hiermee invulling te geven aan de wens terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren, voor zo ver dat binnen het kader van internationale socialezekerheidsregelingen mogelijk was. De verplichte verzekering werd daarom beëindigd voor personen die buiten Nederland woonachtig waren, […..]’.
1 Kamerstukken II, 2004/05, 29 538, nr. 6.
[….. verderop relevant …...]
2 KB 746.
Op 1 januari 1999 is het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden 1999 in werking getreden.2 De regering beoogde hiermee invulling te geven aan de wens terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren, voor zo ver dat binnen het kader van internationale socialezekerheidsregelingen mogelijk was. De verplichte verzekering werd daarom beëindigd voor personen die buiten Nederland woonachtig waren, behalve voor degenen op wie een sociale-zekerheidsverdrag of de EU sociale zekerheidsverordening van toepassing was. Dat zijn, zoals hiervoor uiteengezet, ziekenfondsverzekerden. Die mensen bleven dus verplicht verzekerd voor de AWBZ.
Voor in het buitenland wonende particulier verzekerde gepensioneerden werd een afwijkende regeling gemaakt. Om te zorgen dat deze mensen in samenhang met hun particuliere verzekering in het buitenland toch een volledige dekking konden hebben, is met ingang van 1 januari 2000 de vrijwillige AWBZ-verzekering ingevoerd. Op grond van de hiervoor omschreven restitutieregeling konden de vrijwillig AWBZ-verzekerden zorgkosten die zij in het buitenland maken, vergoed krijgen ten laste van de AWBZ. Voor ziekenfondsverzekerden behield de restitutieregeling haar aanvullende karakter, naast de aanspraken uit verdrag of verordening. Op dit moment zijn er ongeveer 2000 vrijwillige AWBZ-verzekerden in het buitenland die een restitutierecht hebben. Daarnaast zijn er ongeveer 40 000 ziekenfondsverzekerden in het buitenland.
Zoals ook bij de behandeling van de Zvw in uw Kamer aan de orde is geweest, komt bij de invoering van de Zvw het verschil tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden te vervallen. In beginsel wordt de Zvw op iedereen van toepassing. Omdat de Zvw een sociale verzekering is komt daarom iedereen te vallen onder de EU-sociale-zekerheidsverordening of de sociale-zekerheidsverdragen. Evenals dat geldt voor de huidige ziekenfondsverzekerden kunnen de betrokkenen met toepassing van deze internationale socialezekerheidsregelingen in hun woonland aanspraak maken op het woonlandpakket. Daarom bestaat er geen noodzaak meer voor de vrijwillige AWBZ-verzekering. Die wordt derhalve, tegelijk met de inwerkingtreding van de Zvw, ingetrokken.
NB: Commentaar. Hier vindt een schending van het gemeenschapsrecht plaats. Er wordt, ten onjuiste, geen rekening gehouden met het prioritaire primaire gemeenschapsrecht, zoals dit voortvloeit uit het onaantastbare recht op vrije vestiging, als opgenomen in art. 21 VWEU i.c.m. Richtlijn 2004/38. Het hierin vastgelegde gemeenschapsrecht, dat rechtsprioriteit heeft boven het nationale recht, verleent aan unieburgers de rechtsbevoegdheid om zich onbelemmerd metterwoon te vestigen in een andere lidstaat van de EU. Dit geldt niet alleen voor ‘de huidige ziekenfondsverzekerden’ , maar ook voor alle andere unieburgers die gebruik maken van de hen gemeenschapsrechtelijk toegekende rechtsbevoegdheden. Aan deze rechten mag door de nationale overheid aan de unieburger niet de geringste belemmering in de weg worden gelegd. Op die prioritaire, grondwettelijke, rechtsgrondslag is het de staat Nederland derhalve verboden om ‘uitsluitend ingezetenen te verzekeren’. Zie arrest C-530/94. Turpeinen, hierboven. In de navolgende commentaren wordt hierop meer gedetailleerd ingegaan. Hier moge reeds worden vastgesteld dat de onderhavige regelgeving op deze gemeenschapsrechtelijke grondslagen nietig dan wel vernietigbaar zijn. [….. verderop …...]
6
2.3 Overgang verzekerden naar de Zvw
Op 1 januari 2006 vangt – voor iedere AWBZ-verzekerde – de Zvw-verzekeringsplicht aan. In het nieuwe verzekeringsstelsel is voor verzekerden een belangrijke rol weggelegd. Beoogd wordt immers dat zorgverzekeraars concurreren om de gunst van verzekerden op premie, kwaliteit en service. Verzekerden zijn vrij in de keuze van hun zorgverzekeraar en vrij om te wisselen van verzekeraar. Deze vrijheid geldt ook bij de overgang naar de Zvw. Tegelijkertijd is het voor zowel verzekerden als verzekeraars van belang dat deze overgang ordentelijk verloopt. Verzekerden dienen te weten waar ze in het nieuwe verzekeringsstelsel aan toe zijn qua rechten en plichten en op de hoogte te zijn van de stappen die ze in het kader van de overgang moeten of kunnen zetten.
In dit verband is een aantal zaken relevant. Om te beginnen bevat de Zvw een aantal sociale waarborgen, waaronder de acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie en het wettelijk omschreven pakket, dat overeenkomt met het huidige Zfw-pakket aangevuld met een aanzienlijk deel van de geestelijke gezondheidszorg. De invoering van de Zvw leidt er toe dat deze waarborgen straks voor alle ingezetenen gelden. De gekozen premiestructuur in combinatie met de zorgtoeslag leidt er bovendien toe dat alle Nederlanders tegen redelijke kosten verzekerd zullen zijn.
NB: Commentaar. Hier ontstaat opnieuw een regeling, die strijdig is met het gemeenschapsrecht. Op grond van het hier buiten beschouwing gelaten prioritaire primaire gemeenschapsrecht wordt ook hier een onrechtmatig onderscheid gemaakt tussen wèl en niet-ingezetenen van de staat Nederland. De rechtspositie van de Nederlandse ingezetenen wordt verbeterd, terwijl de bestaande en toekomstige rechtspositie van de niet-ingezetenen wordt vernietigd! Dit onderscheid was ten tijde van het totstandkomen van deze onrechtmatige wetgeving reeds verboden o.g.v. artikel 10 Vo 1408/71, luidend: "Opheffing van de bepalingen inzake de woonplaats — Invloed van de verplichte verzekering op de terugbetaling van bijdragen of premies. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is".
Nadien is dit artikel, met behoud van eenzelfde rechtswerking, voortgezet in de opvolgende, inhoudelijk gelijke, verordening 883/2004, waarvan artikel 7 luidt:
Artikel 7 Opheffing van de regels inzake de woonplaats. Tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.
Dientengevolge is de onderhavige Nederlandse nationaalrechtelijke regelgeving ook op deze prioritaire rechtsgrondslag nietig of vernietigbaar. [….. verderop …...] Gedragslijn Z
7
Van belang voor de overgang van verzekerden is de brief die de voorzitter van ZN, de heer Wiegel, op 9 december 2004 heeft gestuurd aan de leden van de Vaste Commissie voor VWS van de Tweede Kamer. Hierin schrijft hij over de afspraak die zorgverzekeraars hebben gemaakt na een gesprek met mij over een tijdige informatievoorziening aan verzekerden. Deze afspraak behelst dat zij vóór 1 november 2005 aan hun huidige verzekerden een non-select, integraal aanbod zullen doen voor de hoofdverzekering en aanvullende verzekering, dat zoveel mogelijk aansluit bij de huidige dekking. Met het oog op de gewenste keuzevrijheid van de verzekerde zal daarbij expliciet worden aangegeven dat de verzekerde gerechtigd is een keuze te maken voor andere verzekeringsproducten dan wel voor een andere zorgverzekeraar.
NB: Commentaar. Hier wordt, met betrekking tot de erkenning van een brief van ZN van 9 december 2004, voorbijgegaan aan de essentieel belangrijker en sindsdien door en vanwege de staat Nederland bij voortduring geïgnoreerde, brief van ZN, gedateerd 19 december 2005, waarin wordt vastgesteld dat de uitvoering van een suppletieverzekering voor niet-ingezetenen onmogelijk is! Hetgeen tot op heden nog het geval is! Dit rechtsfeit is dan ook tot op heden, stilzwijgend geïgnoreerd door de staat Nederland, zelfs in het kader van de bevraging ter zitting van de procedure C-345/09 voor het Hof van Justitie. De wet ZVW is derhalve, op dit onderdeel, welbewust in strijd met alle nationaalrechtelijk en gemeenschapsrechtelijk vereiste rechtsbeginselen ingevoerd, en vervolgens in rechterlijk verzuim gehandhaafd. De brief van 19 december 2005 ZV gaf, verkort weer:
‘Nu door de Nederlandse wetgever niet is gekozen voor een dergelijke modaliteit is het probleem dat de woonlanddekking, of minder is dan men gewend was, of dat men aan andere regels van het woonlandpakket wordt onderworpen waardoor de keuzevrijheid van de desbetreffende groep van verzekerden wordt ingeperkt. In de Invoerings- en Aanpassingswet is bepaald dat de lopende particuliere verzekering vervalt voorzover aan de zorgverzekering, dan wel het verdrag of de verordening, gelijkwaardige rechten kunnen worden ontleend. De particuliere verzekering vervalt volledig als de dekking van het woonland en die van de zorgverzekering geheel met elkaar overeenkomen en gedeeltelijk als de dekking van de bestaande particuliere verzekering ruimer is. Deze bepaling plaatst de Nederlandse zorgverzekeraars voor een dilemma. Immers, als het woonlandpakket nagenoeg identiek is aan dat van de Nederlandse zorgverzekering, maar de verzekerde wordt geconfronteerd met een beperking van de keuzevrijheid, dan zou men kunnen eisen dat deze keuzevrijheid wel wordt gegarandeerd. Deze eis komt er op neer dat men de facto geen gebruik wenst te maken van het woonlandpakket en dus de huidige situatie wenst voort te zetten. Dat betekent derhalve dat er feitelijk sprake is van dubbele verzekering en dan ook dubbele betaling. Met name dat laatste zal de zorgverzekeraars worden aangerekend. Wanneer het woonlandpakket beperkter is dan dat van de zorgverzekering zullen de zorgverzekeraars, op grond van de wettelijke bepalingen, gehouden worden een (aanvullende) verzekering aan te bieden die aan de door de verzekerde gepercipieerde lacunes qua dekking tegemoet komt. Dit plaatst de zorgverzekeraars echter voor de nagenoeg onmogelijke opdracht in operationele zin om tegen kostendekkende tarieven per EU- en Verdragsland een verzekering te ontwerpen die tegemoet komt aan de wensen van een relatief kleine groep Nederlandse verzekerden per desbetreffend land. Daarbij dient tevens in de beschouwing te worden betrokken dat de zorgverzekeraars niet in alle gevallen zicht hebben op de bijzonderheden van de woonlandpakketten in de landen van de Europese Unie en daarbuiten en op de eventuele toekomstige wijziging daarin .
8
Gegeven het bovenstaande heeft bij de zorgverzekeraars dan ook de idee postgevat dat de wettelijke bepalingen zodanig zijn ingevuld, dat men als verzekeraars wordt opgezadeld met een problematiek die men niet zelf heeft veroorzaakt, maar waar men wel mee geconfronteerd wordt, zonder dat men in de mogelijkheid verkeert om alle partijen daarbij te contenteren. Wij dachten er goed aan te doen u van deze cri-du-coeur van de zijde van de zorgverzekeraars op de hoogte te stellen. Zou de wetgever fundamenteel tegemoet willen komen aan de zorg en de wensen van de landgenoten, die in het buitenland woonachtig zijn, dan is in deze brief een concreet voorstel verwoord. Het is aan de volksvertegenwoordiging samen met de regering hierover een besluit te nemen, al was het alleen maar als overgangsmaatregel voor de specifieke groep van verzekerden die zich thans gedupeerd voelen door de invoering van de Zorgverzekeringswet.
NB: Voortzetting commentaar. Als gevolg van het welbewust, althans een in ernstig rechtsverzuim, negeren van het rechtsfeit, dat de onderhavige wetgeving in strijd was met het communautaire recht, alsmede het zonder aanpassing aan deze onuitvoerbaarheid desalniettemin invoeren van een onrechtmatige, nietige dan wel vernietigbare, wetgeving heeft de staat Nederland, met inbegrip van de uitspraak van diens ter zake hoogst bevoegde rechter, zich schuldig, en bovendien schadeplichtig gemaakt, door het rechtsverzuim, dat is veroordeeld door het Hof van Justitie in zijn verklaring voor recht, opgenomen in zijn arrest d.d. 30 september 2003, C-224/01, Köbler, r.o. 34, luidend:
‘Een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie is per definitie de laatste instantie bij wie particulieren de hun door het gemeenschapsrecht toegekende rechten geldend kunnen maken. Aangezien een schending van deze rechten door een beslissing van een dergelijke rechterlijke instantie die definitief is geworden, gewoonlijk niet meer kan worden hersteld, mag particulieren niet de mogelijkheid worden ontzegd om de staat aansprakelijk te stellen en zo een rechtsbescherming van hun rechten te krijgen’
Feitelijke wetgeving ZVW: Hier wordt overigens, op dit punt, deze overname uit de parlementaire behandeling kortheidshalve beëindigd. Wel is het relevant om hierna, aansluitend op deze ‘kortsluiting’ van art 69 ZVW alsmede 2.5.2 IZVW, de parlementaire behandeling van het onderwerp ‘KB746’ nader aan de orde te stellen:
Wet ZVW. Voor de Nederlandse niet-ingezeten uitkeringsgerechtigden is met name artikel 69 ZVW relevant. Deze luidt voor zover hier relevant:
Artikel 69
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage
verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
3. Indien de melding niet is geschied binnen vier maanden nadat het recht, bedoeld in het eerste lid, is ontstaan, legt het College zorgverzekeringen degene die de melding had moeten doen een boete op, die gelijk is aan 130% van een bij ministeriële regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, over een periode gelijk aan de periode gelegen tussen de dag waarop het recht ontstond en de dag waarop de melding is geschied, maar met een maximum van vijf jaren.
4. Het College zorgverzekeringen is belast met de administratie, voortvloeiend uit het eerste lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede met het nemen van beschikkingen over de heffing en de inning van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid.
5. Indien tegen een door het College zorgverzekeringen op grond van dit artikel genomen beschikking bezwaar wordt gemaakt:
a. kan dat college, in afwijking van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht, van het horen van een belanghebbende afzien, tenzij deze binnen een door het college gestelde, redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord;
b. beslist dat college, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
6. Het College zorgverzekeringen gebruikt voor de uitvoering van dit artikel het burgerservicenummer of, bij ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de in het eerste lid bedoelde personen.
7. Bij ministeriële regeling:
a. kan worden bepaald dat organen die pensioen of rente verschuldigd zijn in opdracht van het College zorgverzekeringen werkzaamheden verrichten ter voorbereiding of uitvoering van beschikkingen als bedoeld in het vierde lid, waarbij kan worden bepaald dat die organen de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, op het pensioen of de rente inhouden en aan het Zorgverzekeringsfonds afdragen;
b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren.
Commentaar: Lid 1: tussenvoegsel ‘ingeval van behoefte’ wordt in alle opzichten door en vanwege de staat Nederland. Dit toevoegsel zou in beginsel zinvol betrekking kunnen hebben op diegenen, die recht hebben op sociale bescherming uit het primaire gemeenschapsrecht, dan wel in vrijblijvendheid een andere, met de eisen van de Richtlijn 2004/38 overeenkomende, oplossing hebben gevonden voor hun volwaardige verzekeringsplicht. Echter, elk beroep op deze bepaling wordt door de Nederlandse rechters genegeerd. Dat de CRvB bekend is met de vrijblijvendheid blijkt uit hun melding aan het HvJ, als opgenomen in r.o. 28 C-345/09! De in dit artikel opgelegde meldingsverplichting vindt geen steun in het gemeenschapsrecht. Lid 2 + lid 7: Deze wetsbepaling is in strijd met: # artikel 10 Vo1408/71 en artikel 7 Vo883/2004, alsmede # artikel 33 Vo1408/71, alwaar - op basis van secundair gemeenschapsrecht - de algemeen prioritair
10
gemeenschapsrechtelijk geldende voorwaarde voor inhouding op het inkomen van unieburgers van bijdragen voor sociale bescherming is opgenomen, dat deze slechts kunnen bestaan uit op basis van artikel 36 Vo1408-/71 doorberekende kosten door de woonlidstaat. Zie ook hiervoor de eigen erkenning door de CRvB in r.o. 28 C-345/09! Ook de overige leden van dit artikel vinden geen steun in het gemeenschapsrecht en zijn, wegens hun benadelende aard, daarmede strijdig. Deze wetgeving is reeds op deze gronden nietig of vernietigbaar.
Invoerings- en Aanpassingswetgeving ZVW: Wet van 6 oktober 2005, houdende invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet).
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering van de Zorgverzekeringswet en enkele daarmee samenhangende onderwerpen te regelen, zulks onder intrekking van de Ziekenfondswet, de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 en de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden en onder aanpassing van diverse andere wetten; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: [….] Artikel 2.2.5
• 1 Een in het buitenland wonende persoon, niet zijnde of geweest zijnde een verzekeringsplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Zorgverzekeringswet of een persoon op wie artikel 69 van die wet van toepassing is of is geweest, die onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet verzekerd was op grond van een overeenkomst van standaardverzekering in de zin van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998, heeft tijdens zijn verblijf in Nederland aanspraak op een vergoeding ter zake van de kosten van zorg waarop aanspraak zou bestaan indien betrokkene ingevolge een zorgverzekering als bedoeld 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet verzekerd zou zijn.
11
• 2 Aanspraak op de in het eerste lid bedoelde vergoeding bestaat slechts indien de rechthebbende zich binnen vier maanden nadat deze wet in werking is getreden of hij in redelijkheid van de inwerkingtreding van deze wet heeft kunnen kennisnemen, als zodanig heeft aangemeld bij het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg,. Het CAK verleent de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid.
• 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de in rekening gebrachte kosten onder aftrek van het deel daarvan dat voor verzekerden in de zin van de Zorgverzekeringswet voor rekening van de verzekerde blijft.
• 4 De belanghebbende die zich heeft aangemeld, is aan het CAK per maand een bijdrage verschuldigd die gelijk is aan eentwaalfde van het bedrag van de standaardpremie als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag, nadat die is verminderd met het bedrag dat de zorgtoeslag ten hoogste bedraagt, voor een in Nederland wonende verzekeringsplichtige zonder partner.
• 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de aanspraak op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.
• 6 De kosten van de vergoedingen, verleend ingevolge dit artikel, onderscheidenlijk de baten van de bijdrage, betaald op grond van dit artikel, komen ten laste onderscheidenlijk ten gunste van het Zorgverzekeringsfonds.
• 7 Ten aanzien van bezwaar en beroep tegen een besluit inzake een vergoeding als bedoeld in het eerste lid, is het recht zoals dat geldt ten aanzien van besluiten inzake een recht op zorg ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van artikel 10.3.1 van die wet, van toepassing.
• 8 Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de persoon, bedoeld in het eerste lid, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit artikel.
• 9 Het CAK is de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens, voor de verwerking, bedoeld in het achtste lid. Artikel 2.5.2 • 1 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geneeskundige zorg of de kosten daarvan, gesloten voor of met een verzekerde als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet, met of ten behoeve van wie een zorgverzekering is gesloten welke ingaat op of terugwerkt tot 1 januari 2006, vervalt met ingang van dat tijdstip, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die welke vanaf dat tijdstip uit de zorgverzekering voortvloeien. • 2 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geneeskundige zorg of de kosten daarvan, gesloten voor of met een in het buitenland wonende verzekerde die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zo-danige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid recht heeft op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wet-geving over de verzekering voor zorg van het woonland, vervalt met ingang van 1 januari 2006, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke vanaf dat tijdstip met toepassing van zodanige verordening of verdrag aan de betrokkene toekomen, mits de verzekerde voor 1 mei 2006 heeft voldaan aan de
12
verplichting tot aanmelding bij het College zorgverzekeringen ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet.
• 3 De premie die voor de op grond van het eerste of tweede lid geheel of gedeeltelijk vervallen overeenkomst is vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25% van het terug te betalen bedrag.
NB: Commentaar. Indien dit juist wordt gezien vervalt, uiteraard onrechtmatigerwijze, op grond van deze nationale regeling, slechts een ziektekostenverzekering, die per 1 januari 2006 (of nadien) bestaat, voor zover deze is aangesloten bij een Nederlandse verzekeringsmaatschappij. Het lijkt een vorm van eerbiedigende werking van deze wetgeving! Alsdan mag worden geacht, dat de duizenden ziektekostenverzekeringen, die vóór 1 januari 2006 werden gesloten door uitkeringsgerechtigden, die voorheen nog ingezetenen van Nederland waren en welke door de staat Nederland nadien werden beëindigd na hun op een later tijdstip metterwoon plaatsgevonden vestiging in een andere lidstaat van de EU, in dit secundaire opzicht, niet alleen onrechtmatig op basis van communautair recht, doch eveneens op grond van het Nederlandse nationale recht. Dit geldt dan voor verzekeringspolissen van zowel Nederlandse als buitenlandse verzekeringsmaatschappijen. Wat hiervan overigens ook zij, de bepaling is op flagrante wijze strijdig met het gemeenschapsrecht en ook op deze grondslag is deze wetgeving nietig of vernietigbaar. Kamerstukken II 2004-2005, 30 223 Wijziging van enige sociale verzekeringswetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden Nr.r3 MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 Geen zorgplicht voor in het buitenland wonenden 3 Werking aanwijsregels Verordening (EEG) nr. 1408/71 4 Inhoud wetsvoorstel 4.1 Verzekering ZW, WAO en WW (artikelen I, II en III) 4.2 Verzekering AKW (artikel IV) 4.3 Alternatieve vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende postactieven (artikel V en VI) 4.4 Aanpassing aan de Wet WIA (artikel VII)
13
5 Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel, 6 Financiële gevolgen 7xx Inwerkingtredingsdatum x
Bijlage 1. Inleiding. Iedereen die in Nederland woont, is verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen (deAlgemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)). Op deze hoofdregel kunnen bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen worden gemaakt door uitbreiding dan wel beperking aan de kring van verzekerden te geven. Al bij de invoering van de AOW, per 1 januari 1957, is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om van de hoofdregel af te wijken. Sindsdien heeft de regeling vele veranderingen ondergaan. Bij het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746), waarin de kring van verzekerden nader is geregeld, heeft een algehele herziening van de regeling plaatsgevonden.¹
De belangrijkste verandering die met de invoering van dit besluit is gerealiseerd, is het met ingang van 1 januari 2006 laten vervallen van de bepaling op grond waarvan degenen die in het buitenland wonen en een langlopende Nederlandse uitkering ontvangen onder bepaalde voorwaarden verplicht verzekerd blijven voor de volksverzekeringen. Als gevolg hiervan behoudt genoemde groep weliswaar de Nederlandse uitkering, maar zij is niet langer verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. Achterliggende gedachte hierbij is de wens strakker vast te houden aan de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen, namelijk dat alleen degenen die in Nederland wonen verzekerd zijn.
1. Besluit van 24 december 1998, Stb. 1998, 746. Ondanks bovengenoemd uitgangspunt zijn voor een aantal verzekeringen uitzonderingen gemaakt voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (zie hoofdstuk 2). Hierdoor blijven zij voor ten minste één Nederlandse sociale verzekeringswet verzekerd, terwijl zij voor een ander deel van het socialezekerheidsstelsel niet verplicht verzekerd zijn. Wel is hun de mogelijkheid geboden om een vrijwillige verzekering te sluiten voor de AOW, Anw en AWBZ. Aan het Hof van Justitie (EG) (hierna: HvJ) is de vraag voorgelegd of het beëindigen van de verplichte verzekering in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en blz.|2| zelfstandigen, evenals op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ¹ (hierna Verordening (EEG) 1408/71). In de uitspraak van 7 juli 2005 in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën (C-227/03, hierna: Van Pommeren-Bourgondiën) heeft het HvJ geoordeeld dat artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) 1408/71 er niet aan in de weg staat dat de Nederlandse-socialezekerheidswetgeving van toepassing blijft wanneer een in het buitenland woonachtige persoon slechts voor een deel van het stelsel verplicht verzekerd is en een ander deel van het stelsel is vervangen door een vrijwillige verzekering. De bevoegdheid van lidstaten om hun stelsel van sociale zekerheid naar eigen goeddunken in te richten, laat onverlet dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid wel het gemeenschapsrecht, en met name de vrije verkeersbepalingen moeten worden geëerbiedigd. De wooneis die wordt gesteld om verplicht verzekerd te blijven, is volgens het HvJ slechts verenigbaar met het vrije verkeer van werknemers als de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering voor niet-ingezetenen niet ongunstiger zijn dan die voor de verplichte verzekering voor ingezetenen voor dezelfde takken van sociale zekerheid. Het HvJ is van oordeel dat het Nederlandse stelsel van vrijwillige verzekeringen niet aan deze voorwaarde voldoet en oordeelt dat artikel 39 EG [EG-verdrag, red.] in de weg staat aan de toepassing van een regeling zoals die in Nederland is vorm gegeven.
NB: Commentaar. De vorenbedoelde vraag aan het Hof had niet gebaseerd mogen worden op het genoemde artikel 13 Vo 1408/71, doch had gebaseerd dienen te zijn op het recht tot vrije en onbelemmerde vestiging, als onderdeel van artikel 21 VWEU! De voorgaande tekst omvat overigens een duidelijke verwijzing naar, en de erkenning van de verklaring voor recht van het Hof van Justitie inzake het verbod tot onderscheid in bestaande rechten van wèl- en niet-ingezeten uitkeringsgerechtigden, verricht op onderscheid naar woonplaats. De staat Nederland heeft dit verbod derhalve welbewust naast zich neergelegd. Dit verboden onderscheid is door getroffenen bovendien reeds vele malen in uitingen en procedures tegengeworpen aan de staat NL. Zonder enig resultaat, anders dan ignorering! Derhalve een laakbaar nietige handeling van de staat NL. En ter zake het genoemde arrest C-227/07 van Pommeren-Bourgondiën: Daarin wordt met betrekking tot het gemeenschapsrechtelijk verboden onderscheid naar woonplaats bevestigd.
Relevante verklaringen voor recht in dat arrest: ‘3. Artikel 39 EG staat eraan in de weg dat een lidstaat een wettelijke regeling toepast op grond waarvan iemand die iedere beroepswerkzaamheid op zijn grondgebied heeft stopgezet, voor bepaalde takken van sociale zekerheid slechts verplicht verzekerd blijft indien hij aldaar zijn woonplaats behoudt, terwijl die persoon ingevolge de wetgeving van deze lidstaat voor andere takken van sociale zekerheid verplicht verzekerd blijft, ook indien hij in een andere lidstaat woont, wanneer de voorwaarden voor vrijwillige verzekering voor de takken van sociale zekerheid waarvoor de verplichte verzekering is geëindigd, minder gunstig zijn dan die voor de verplichte verzekering. Een dergelijke wettelijke regeling plaatst niet-ingezetenen immers in een minder gunstige situatie dan ingezetenen, wat hun sociale verzekering betreft, en maakt daardoor inbreuk op het in artikel 39 EG gegarandeerde beginsel van vrij verkeer.’ 1. Geconsolideerde versie PbEG L 149 van 5 juli 1971, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004.
Dit wetsvoorstel heft de gevolgen van voornoemde uitspraak van het HvJ (zie hoofdstuk 3) voor de toekomst op door de na invoering van KB 746 nog resterende verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen. Het gevolg hiervan is dat de betrokken personen onderworpen zijn aan de wetgeving van hun woonland. Immers in de uitspraak van het Hof wordt nog eens bevestigd dat aansluiting in de woonstaat verplicht is voor degene wiens verplichte aansluiting in een andere lidstaat geheel is geëindigd. Verder beoogt het wetsvoorstel de gevolgen van de uitspraak voor het verleden op te heffen, door alsnog de mogelijkheid te creëren dat degenen op wie de uitspraak van het Hof van Justitie van toepassing is (zie hoofdstuk 2) over een in het verleden gelegen periode alsnog kunnen deelnemen aan de vrijwillige verzekering, maar dan tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering.
NB: Commentaar: Het voorgaande wetsleerstuk is gebaseerd op nationaal recht. Het beoogt de prioritaire wetgeving van het gemeenschapsrecht op te heffen. Dit is verboden en ook onmogelijk, doordat dergelijke nationaalrechtelijke wetsartikelen nietig zijn en de nationale overheid schadeplichtig is voor de gevolgen daarvan. Zie hiervoor arrest HvJ d.d. 25-01-99, C18/95, Terhoeve, r.o. 35, 39, 44, 55 en 56 alsmede arrest HvJ d.d. 30-09-02, C-224/01, Kôbler, samenvatting en dictum alsook arrest HvJ 28-06-01, C-118/00, Larsy, r.o. 35. Deze beëindiging is bovendien onmogelijk voor diegenen die rechtsbevoegdheden kunnen inroepen van artikel 21 VWUE.
15
Zie o.m.de verwijzing naar dit beginsel in arrest C-345/09 van het Hof, r.o. 85! Hun rechten zijn onvernietigbaar vanuit nationaal recht, doch kunnen in de praktijk, naar wij inmiddels allen weten, wel worden geïgnoreerd door een lidstaat van de EU.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 is thans geheel herzien met Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.¹ Deze herziene verordening is weliswaar op 20 mei 2004 in werking getreden, maar de toepassing ervan is afhankelijk van de inwerkingtreding van een nieuwe toepassingsverordening. Naar verwachting zal de Commissie hiervoor rond de jaarwisseling 2006 een voorstel indienen bij de Raad. Dit betekent dat Verordening (EG) nr. 883/2004 naar verwachting niet eerder dan het jaar 2008 zal kunnen worden toegepast. 1. PbEU L 166 van 30 april 2004. Zie voor een inhoudelijke uiteenzetting: Kamerstukken II 2004-2005, 21 501-31, nr. 41, blz. 5.
Met dit wetsvoorstel loopt de regering vooruit op het uitgangspunt van Verordening (EG) nr. 883/2004. In deze verordening is bepaald dat in het buitenland wonende personen met een langdurige uitkering uitsluitend zijn onderworpen aan de wetgeving van hun woonland. Eventuele nationale verzekeringsgrondslagen in het land dat de uitkering verstrekt (niet zijnde het woonland), kunnen niet meer worden toegepast.
NB: commentaar: Deze stelling is onbegrijpelijk! In verordening 883/2004 zijn, weliswaar op andere wijze geformuleerd, inhoudelijk dezelfde bepalingen opgenomen als in Vo 1408/71. Zie artikel 7 Vo 883/2004. Ten aanzien van de inhoudelijke werking zijn beide verordeningen gelijk! Beroep op verschillen in de draagwijdte van de tekst van beide verordeningen is niet mogelijk. Dit artikel 7 luidt: ‘
Opheffing van de regels inzake de woonplaats.
Tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is’’. Dat ‘vooruitlopen’ op de verordening heeft geen rechtsinhoud: de nationale wetgeving en de uitvoering hiervan was onrechtmatig en blijft dat. Daar kan de staat NL niets aan veranderen!
2. Geen zorgplicht voor in het buitenland wonenden.
In de op 29 mei 1996 aan de Tweede Kamer gezonden notitie "Herbezinning van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen" is uitgebreid ingegaan op de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen.¹ Daarbij heeft het toenmalige kabinet het standpunt ingenomen dat de zorgplicht van de Nederlandse overheid zich in rblz.|3| beginsel niet tot over onze landsgrenzen uitstrekt. Degenen die in een ander land gaan wonen, onderwerpen zich aan de verantwoordelijkheden die de overheid van dat land zich tot doel heeft gesteld en derhalve ook aan de wet- en regelgeving van dat land. Op hen is het socialezekerheidsstelsel van toepassing van het nieuwe woonland. Binnen de Europese Unie (EU) is dit standpunt geconcretiseerd in de artikelen 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 10 ter van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen,² op grond waarvan degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de socialezekerheidswetgeving van een lidstaat, onderworpen wordt aan de socialezekerheidswetgeving van zijn woonland.³ In de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid is geen bepaling opgenomen met betrekking tot personen die geen werkzaamheden meer verrichten.
16
De bepalingen op grond waarvan moet worden vastgesteld aan welke socialezekerheidswetgeving iemand onderworpen is, hebben alleen betrekking op werknemers en zelfstandigen, afhankelijk van de werkingssfeer van het betreffende verdrag.
NB: Commentaar: Hier wordt er ten volle aan voorbijgegaan, dat het voor de zich op basis van artikel 21 VWEU, derhalve op de daaruit voortvloeiende rechtsgrondslag van vrije en onbelemmerde vestiging, zich metterwoon naar een andere woonlidstaat verplaatsende particulieren het PRIMAIRE gemeenschapsrecht onaantastbaar van toepassing is. Derhalve mag aan deze rechtsgrondslag door de lidstaten van de EU niet de geringste belemmering in de weg worden gelegd. Zie hiervoor bijvoorbeeld arrest HvJ d.d. 15 februari 2000, zaaknummer C-169/98 inzake Commissie/Frankrijk, rechtsoverweging 46, luidend: ‘Met betrekking tot het argument van de Franse regering, dat de CSG wegens de door de Franse Republiek gesloten bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting hoe dan ook slechts een beperkt aantal van in dit beroep bedoelde werknemers betreft en dat het tarief van de in geding zijnde heffing zeer gering is, volstaat de opmerking dat volgens de rechtspraak van het Hof de artikelen in het verdrag betreffende het vrij verkeer van goederen en personen, het vrij verrichten van diensten en het vrije kapitaalverkeer fundamentele regels voor de Gemeenchap vormen en elke belemmering van deze vrijheden, hoe gering ook, verboden is’. En bovendien, voor wat betreft de vermelde beperking ten aanzien van uitsluitend werknemers en zelfstandigen moet erop worden gewezen dat dit onjuist is wegens strijdigheid met de verklaring voor recht van het Hof van Justitie in zijn arrest 26-01-99, C-18/95, Terhoeve, r.o. 44, luidend: ‘Wat de eerste rechtvaardigheidsgrond betreft, moet worden opgemerkt dat de lidstaten in beginsel vrij blijven de wijze van heffing van belastingen en sociale verzekeringspremies te regelen en dat zij stellig mogen streven naar vereenvoudiging en coördinatie van die regels. Hoe wenselijk dit laatste ook moge zijn, het kan niet rechtvaardigen dat de rechten die particulieren ontlenen aan de bepalingen van het verdrag waarin hun fundamentele vrijheden worden verankerd, worden aangetast’. En tevens uit rechtsoverweging 55 daarvan, luidend: ‘Het is eveneens vaste rechtspraak, dat elke nationale rechterlijke instantie verplicht is het gemeenschapsrecht integraal toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, waarbij hij elke eventueel strijdige bepaling van de nationale wet buiten toepassing moet laten’.
1. Kamerstukken II 1995-1996, 24 754, nr. 1. 2. PbEG 1972 L 74/1 (geconsolideerde versie opgenomen in PbEG L 28/102), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 77/2005 van de Commissie van 13 januari 2005, PbEU 2005 L 16/3. 3. Artikel 13, eerste lid, van Verordening (EEG) 1408/7, bepaalt dat, (...) degenen op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat zijn onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van titel II vastgesteld. Op grond van artikel 13, tweede lid onderdeel f, Verordening (EEG) 1408/71 is de wetgeving van het woonland van toepassing indien de betrokkene ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van een lidstaat, zonder dat hij op grond van de conflictregels van titel II aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen. Artikel 10ter van Verordening (EEG) 574/72 bepaalt dat de datum en de voorwaarden waaronder een persoon als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) 1408/71 ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat, worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling. Commentaar: Zoals hiervoor vermeld is Vo1408/71, als rechtsregeling van secundair gemeenschapsrecht, niet toepasselijk op de rechtspositie van betrokkenen, welke immers is gebaseerd op primair gemeenschapsrecht. Dit slaat rechtstreeks terug op de beperkende clausule in aangehaald artikel 13, lid 1, luidend: ‘[…]degenen op wie de verordening van toepassing is[….]’. Dit zijn slechts de rechthebbenden op uitsluitend secundair gemeenschapsrecht! Derhalve niet diegenen, die rechtsbevoegdheid hebben op toepassing van
17
primair gemeenschapsrecht. Zie hiervoor eerdergenoemd arrest C-345/09, r.o. 85, waarin door het HvJ met betrekking tot deze zelfde betrokkenen voor onaantastbaar prioritair recht werd verklaard: ‘De uitlegging van verordening nr. 1408/71 door het Hof in antwoord op de eerste vraag is echter gegeven onverminderd de oplossing die zou voortvloeien uit de eventuele toepasselijkheid van bepalingen van primair recht. De vaststelling dat een nationale maatregel in overeenstemming kan zijn met een handeling van afgeleid recht, in casu verordening nr. 1408/71, heeft immers niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat deze maatregel niet aan de verdragsbepalingen mag worden getoetst […]’.
Zowel in de onderhavige wetgeving alsook in alle bestuurlijke en rechterlijke uitspraken van Nederland wordt, abusievelijk of door rechtsverzuim, uitgegaan van toepassing van secundair recht. Dit is onjuist en ook uitdrukkelijk door het Hof van Justitie met betrekking tot deze zelfde situatie weergegeven in zijn eerdergenoemde arrest C-345/09, r.o. 66, luidend: ‘
Daaruit volgt dat het feit dat de artikelen 28, 28 bis en 33 van verordening nr. 1408/71 van toepassing zijn op een situatie als die aan de orde in de hoofdgedingen, op zich niet uitsluit dat verzoekers in de hoofdgedingen er zich op grond van het primaire recht tegen kunnen verzetten dat het bevoegde orgaan van de lidstaat die hun pensioen of rente verschuldigd is bijdragen inhoudt voor de verlening van verstrekkingen bij ziekte door het bevoegde orgaan van hun woonstaat (zie naar analogie arrest von Chamier-Glisczinski, reeds aangehaald, punt 66)’. Bij deze lezing van deze verklaring voor recht moet er tevens van worden uitgegaan dat het Hof van Justitie, tijdens de zitting, vanuit de verklaringen van de eisers, pas voor de eerste maal kennis heeft kunnen verkrijgen van de op onjuiste wijze, dan wel rechtsverzuim, in de prejudiciële wijze voor hem verborgen gebleven werkelijke kenmerkende rechtsfeiten van de onderhavige procedure, welke slechts na uitdrukkelijke bevraging door het Hof aan de ter zitting vertegenwoordigde staat Nederland, met daarin opgenomen beperkingen en omzichtigheid, noodgedwongen en in onvolledigheid, werden bevestigd. Met als gevolg dat vanuit het arrest Angelidaki het Hof daarna de bevoegdheid miste om rechtstreeks en onmiddellijk uitspraak te doen in deze rechtsbedeling. Hetgeen leidde tot de corrigerende aanwijzing aan de verwijzende rechter, opgenomen in de verklaring voor recht in r.o. 132 C-345/09 van het Hof, luidend: ‘Artikel 21 VWEU moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een dergelijke nationale wettelijke regeling voor zover deze - hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie moet uitmaken - een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen teweegbrengt of inhoudt voor wat betreft het behoud van de globale dekking tegen ziektekosten die ingezetenen en niet-ingezetenen hadden in het kader van vóór de inwerkingtreding van die wettelijke regeling gesloten verzekeringsovereenkomsten’. Waarmede vanuit de afgedwongen verklaring van de verwijzende rechter ter zitting, de CRvB, geldend als optimaal volwaardig bewijs van de werkelijke, en in de prejudiciële vragen achtergehouden, rechtsfeiten, de rechtspositie van eisers, op basis van de voren vermelde, daaruit voortvloeiende onweerlegbare verklaring voor prioritair primair gemeenschapsrecht van het Hof, onweerlegbaar vanuit nationaal recht, voor prioritair recht werd vastgesteld door het Hof. Welke rechtspositie derhalve, vanuit prioritair gemeenschapsrecht onaantastbaar, voortduurt tot op
18
heden en slechts uitsluitend door rechtsverzuim van alle hierbij betrokken organen van de staat Nederland niet wordt erkend! Hetgeen derhalve het hiervoor genoemde arrest C-224/01 opnieuw toepasselijk maakt! Hoewel het uitgangspunt van KB 746 is om iedere verplichte verzekering voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te beëindigen, bestaan hierop toch om verschillende redenen uitzonderingen voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. De situaties die het betreft en dus in het kader van dit wetsvoorstelmoeten worden bezien, zijn:
1. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven degenen die tot 1 januari 2000 recht hadden op kinderbijslag verzekerd voor de AKW tot aan de datum waarop het jongste kind, voor wie die verzekerde kinderbijslag ontvangt, de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
2. Personen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) zijn sinds 1 januari 2000 niet meer verzekerd voor de volksverzekeringen. De WAO-gerechtigden blijven evenwel werknemer in de zin van de WAO, ZW en WW, waardoor zij ook verzekerd blijven voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. De werkgever, in dit geval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), is dan verplicht om premies over de WAO-uitkering af te dragen.
3. De in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden die verplicht verzekerd waren op grond van de Ziekenfondswet (Zfw) en op wie Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is, bleven ook na 1 januari 2000 verplicht verzekerd voor de AWBZ op grond van artikel 7 van KB 746. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006 komt de verzekeringsplicht voor de Zfw te vervallen en daarmede tevens de verplichte verzekering ingevolge de AWBZ. Als gevolg hiervan wordt artikel 7 van het KB 746 geschrapt.¹ 1. Zoals de regering reeds bij het wetsvoorstel Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet heeft aangegeven (Kamerstukken II 2004-2005, 30 124, nrs. 2 en 3, blz. 11 en 12), wordt hiermee geanticipeerd op de toekomstige Verordening (EG) nr. 883/2004. Met toepassing van de internationale socialezekerheidsregelingen kunnen de betrokken uitkeringsgerechtigden uitsluitend in hun woonland aanspraak maken op de medische zorg zoals die is geregeld in de wetgeving van het woonland van betrokkenen (het zogenaamde woonlandpakket). Zij worden daarmee gelijk behandeld met hun inlandse buren. Een overgangsregeling voorziet erin dat personen die bij de inwerkingtreding van de Zvw al aanspraak hadden op een (aanvullende) vergoeding van de kosten van zorg op grond van de AWBZ-verzekering, deze vergoeding behouden, alsmede vergoeding van eventuele vervolgzorg.
NB: Commentaar: Gelet op het veelvuldig beroep op rechtsbedeling van duizenden door de voren vermelde nationaalrechtelijke maatregelen van de staat Nederland getroffen uitkeringsgerechtigden gedurende het afgelopen decennium, die op allerlei wijzen tegenover de bestuurlijke en rechterlijke organen bezwaar maakten tegen de jegens hen onrechtmatig genomen maatregelen, onder inroeping van de directe prioritair-rechtelijke doorwerking van hun rechtsbevoegdheden tot toepassing van primair gemeenschapsrecht, zijn alle jegens hen genomen maatregelen, waaronder ook de hierboven genoemde rechtsregeling in KB746, onrechtmatig en nietig c.q. vernietigbaar.
3. Werking aanwijsregels Verordening (EEG) nr. 1408/71 Verordening (EEG) nr. 1408/71 bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld welke socialeverzekeringswetgeving op iemand die in een grensoverschrijdende situatie verkeert van toepassing is. Deze regels hebben zowel exclusieve als sterke werking. Exclusieve werking wil zeggen dat uitsluitend de wetgeving die wordt aangewezen op betrokkenen van toepassing is, wanneer er op grond van nationale wetgeving ook verzekering in een andere lidstaat zou bestaan. Met het begrip sterke werking wordt tot uitdrukking gebracht dat wanneer de wetgeving die zo wordt aangewezen grensnormen (zoals woonplaatseisen)rblz.|4| bevat, deze niet aan belanghebbende mogen worden tegengeworpen.
19
Artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 is van toepassing op een persoon die iedere werkzaamheid in een bepaalde lidstaat heeft gestaakt. Wanneer deze persoon ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van zijn laatste werkland, wordt hij onderworpen aan de wetgeving van zijn woonland. De vraag is wanneer iemand ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van zijn laatste werkland. Nederland heeft altijd het standpunt ingenomen dat, zolang de betrokkene krachtens deze wettelijke regeling als verzekerde wordt aangemerkt, hij onderworpen blijft aan het sociale verzekeringsstelsel van het laatste werkland. Pas op het moment dat hij onder toepassing van de nationale bepalingen van dit stelsel niet meer als verzekerde wordt aangemerkt, wordt hij op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, onderworpen aan de wetgeving van het woonland en is mede gebaseerd op de redactie van artikel 10ter van Verordening (EEG) 574/72. Dit standpunt is bevestigd in de arresten Commissie tegen België (C-347/98) en Van Pommeren-Bourgondiën. In de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën stelt het HvJ dat artikel 13, tweede lid, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 slechts tot doel heeft te bepalen welke nationale wettelijke regeling van toepassing is op degenen die zich in één van de onder a tot en met f van deze bepaling bedoelde situaties bevinden. Het bepaalt niet zelf onder welke voorwaarden het recht op of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat. Het is aan de wettelijke regeling van elke lidstaat om deze voorwaarden vast te stellen, met inbegrip van die betreffende de beëindiging van de aansluiting bij het stelsel en voortzetting via een vrijwillige verzekering. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ kan iemand maar aan één stelsel krachtens sociale zekerheid tegelijk onderworpen zijn en dus ook maar uit hoofde van één sociaalverzekeringsstelsel verzekerd zijn. Dit betekent dat zolang iemand in Nederland voor ten minste één sociale verzekeringswet verzekerd blijft, hij voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, onderworpen blijft aan het gehele Nederlandse stelsel (inclusief de vrijwillige verzekering) en dat de socialeverzekeringswetgeving van het woonland niet op hem van toepassing kan worden. Het is daarbij niet relevant of hij maar voor één wet uit het stelsel verplicht verzekerd is, of voor het hele stelsel. Wel oordeelt het HvJ in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën dat artikel 39 EG-verdrag eraan in de weg staat dat in dat geval de voorwaarden voor vrijwillige verzekering voor de takken van sociale zekerheid waarvoor de verplichte verzekering is geëindigd minder gunstig zijn dan die voor de verplichte verzekering. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden op wie de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is én die verzekerd zijn gebleven voor Zfw, AWBZ, AKW of werknemersverzekeringen, alsnog een vrijwillige verzekering onder even gunstige voorwaarden als de verplichte verzekering beschikbaar moet zijn (voor die tak van sociale zekerheid waarvan de verplichte verzekering is beëindigd). Voor de eerder beschreven groep personen die buiten Nederland woont en die voor één of meer socialeverzekeringswetten op grond van het in Nederland geldende stelsel verzekerd blijven, leidt de hiervoor bedoelde uitleg van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 ertoe dat zij niet onderworpen kunnen worden aan het stelsel van hun woonland. Daarmee wordt het uitgangspunt van het kabinet voor het beëindigen van de verzekeringsplicht volksverzekeringen - namelijk rblz.|5| terugkeren naar het oorspronkelijke uitgangspunt van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren - ondergraven.
NB Commentaar. De inhoud van het vorenvermelde hoofdstuk is, gemeenschapsrehterlijk beschouwd, onjuist. Immers, de sociale zekerheidsregeling van Vo 1408/71 heeft slechts betrekking op diegenen die onder die regeling vallen als aldus slechts tot dit afgeleide recht gerechtigd zijn. En derhalve niet op unieburgers, die rechtsbevoegd zijn om hoogwaardiger rechten kunnen inroepen op basis van primair gemeenschapsrecht. Deze regeling is derhalve met betrekking tot de laatstbedoelde groep personen, die wèl primair gemeenschapsrecht kunnen inroepen, onrechtmatig Dit blijkt rechtens uit de reeds hiervoor vermelde verklaring voor recht, opgenomen in alle bepalingen, die ten grondslag liggen aan de verklaring voor recht van het Hof van Justitie, opgenomen in zijn arrest C-345/09, r.o. 132. Hierbij is met name relevant het door het Hof zijn in dat arrest ten
20
voorbeeld gestelde arrest C-208/07, Glyszinsky. Hierin wordt het door het Hof aanvaarde beroep op prioritair primair gemeenschapsrecht voor deze eisers als onweerlegbaar uitgangspunt voor hun rechtspositie gesteld. Dit alles is reeds hiervoor in dit commentaar uiteengezet. Ongeacht of deze hierboven aangehaalde rechtsregeling uit onbekendheid met het gemeenschapsrecht dan wel uit rechtsverzuim of anderszins voortkomt, dient het vermelde in onderdeel 3 van deze rechtsregeling als nietig, dan wel vernietigbaar, te worden beschouwd wegens strijdigheid met het prioritaire gemeenschapsrecht, zoals dit voor deze betrokkenen geldt. Dit geldt ook voor het verdere, hierna vermelde wetsvoorstel 4. Inhoud wetsvoorstel De regering stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van de in hoofdstuk 3 beschreven uitspraak in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën voor de toekomst tenietgedaan moeten worden. De regering stelt daarom voor de nog resterende verplichte verzekeringsgrondslagen voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen, waardoor zij onder de wetgeving van het woonland zullen vallen. Hiermee loopt de regering alvast vooruit op het principe van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit kan hoofdzakelijk zonder verlies van aanspraken van betrokkenen (zie paragraaf 4.1). Daarvoor brengt dit wetsvoorstel enkele wijzigingen aan in achtereenvolgens de WAO, de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de AKW. In verband hiermee zal ook KB 746 worden gewijzigd. Verder wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid gecreëerd dat degenen op wie de uitspraak van het HvJ van toepassing is (zie hoofdstuk 2) over een in het verleden gelegen periode kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of Anw-verzekering tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Hierdoor worden de gevolgen van de uitspraak in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën voor het verleden gerepareerd. Reparatie voor het verleden is niet aan de orde ten aanzien van de AWBZ en de AKW-verzekering. Met betrekking tot de AWBZ geldt dat er (praktisch) geen verschillen zijn tussen de vrijwillige en de verplichte verzekering. De AKW neemt een aparte positie in. Enerzijds omdat diverse gerechtigden vanwege de overgangsregeling uit artikel 27 van KB 746 verzekerd zijn gebleven voor de AKW zolang het jongste kind nog geen 18 jaar is. Anderzijds omdat er weliswaar geen verzekering was voor de AKW, maar de betrokken uitkeringsgerechtigden niettemin kinderbijslag hebben ontvangen op basis van artikel 77 of 78 van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Deze bepalingen voorzien erin dat aanspraak op kinderbijslag bestaat in het land dat een pensioen toekent. Of de gerechtigde verzekerd is krachtens de nationale regeling van dat land is daarbij niet relevant. Dit betekent dat de hier betrokken personen op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 rechtstreeks aanspraak op kinderbijslag kunnen maken, hetzij in Nederland, hetzij in een andere lidstaat. Gelet op het bovenstaande is reparatie voor het verleden op het terrein van de AWBZ en de AKW niet aangewezen. 4.1. Verzekering ZW, WAO en WW (artikelen I, II en III) WAO-gerechtigden die in het buitenland wonen, zijn thans verzekerd voor de ZW, de WW en de WAO. Op grond hiervan wordt op de WAO-uitkering vervangende wachtgeldpremie en WW-premie ingehouden.¹ Tegenover deze verzekering staan geen aanspraken. Diegene die een WAO-uitkering ontvangt, heeft geen recht op ZW-uitkering.
21
1. Sinds 1 maart 1996 kent de Ziektewet geen eigen premie meer. De kosten van de ZW worden via de - daartoe verhoogde - WW-premie gedekt. De WAO-gerechtigde die in het buitenland woont, komt niet in aanmerking voor WW. Wanneer een WAO-gerechtigde na verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering terugkeert naar Nederland, kan hij, indien hij aan de voorwaarden voldoet,¹ aanspraak maken op een Nederlandse WW-uitkering. Heeft de in het buitenland wonende betrokkene een gedeeltelijke WAO-uitkering en neemt zijn arbeidsongeschiktheidspercentage toe, dan kan hij op grond van dat feit in bepaalde gevallen aanspraak maken op rblz.|6| een hogere uitkering, onafhankelijk van een eventueel voortduren van de verzekering voor de WAO.² 1. Zo moet de werknemer voldoen aan de wekeneis van de WW. Deze houdt in dat hij in 26 van de 39 aan de werkloosheid voorafgaande weken moet hebben gewerkt. Indien hij na de afschatting of beëindiging van de WAO-uitkering meer dan dertien weken in het buitenland is gebleven en niet heeft gewerkt, zal hij niet aan deze eis voldoen. 2. Een WAO-gerechtigde met een uitkering naar een percentage van minder dan 45% heeft alleen dan recht op verhoging van de uitkering als de ongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Als gevolg van dit wetsvoorstel is de WAO-gerechtigde die in het buitenland woont niet meer verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. Als gevolg hiervan is geen premie meer verschuldigd en zal de WAO-gerechtigde die reeds een WAO-uitkering ontvangt een hogere netto-WAO-uitkering ontvangen. Hier staat tegenover dat de WAO-gerechtigde die na verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering terugkeert naar Nederland geen aanspraak maakt op WW (in de huidige situatie heeft hij dit recht wanneer hij binnen dertien weken naar Nederland terugkeert). Niet bekend is hoeveel personen na beëindiging van de WAO-uitkering binnen dertien weken naar Nederland terugkeren. Het UWV houdt hier geen registratie van bij. Naar verwachting gaat het om een kleine groep. Een aantal personen zal niet naar Nederland kunnen terugkeren, omdat zij vanwege hun nationaliteit niet meer in aanmerking komen voor een verblijfs- en werkvergunning in Nederland. De in het buitenland woonachtige WAO-gerechtigde kan in het kader van de herbeoordelingsoperatie een tegemoetkoming voor de duur van zes maanden bij het UWV aanvragen op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen arbeidsongeschikten (TRI) [Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (Triha), red.].¹ Dit recht op tegemoetkoming gaat in op de eerste dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de herbeoordeelde is verlaagd of ingetrokken. Voor effectuering van dit recht is niet vereist dat de betrokkene naar Nederland terugkeert. 1. Stcrt. 15 december 2004, 242, pag. 30. Het UWV is voorlichting aan het ontwikkelen voor de buiten Nederland wonende gerechtigden die in aanmerking komen voor een herbeoordeling in het kader van de herbeoordelingsoperatie. In dit voorlichtingsmateriaal zullen de gevolgen van een eventuele verlaging of beëindiging van de WAO-uitkering worden beschreven. Tevens is het de bedoeling dat de herbeoordeelde en afgeschatte WAO-er woonachtig in het buitenland door het UWV eenTriha-aanvraagformulier krijgt uitgereikt. 4.2. Verzekering AKW (artikel IV) Bij invoering van KB 746 is er door de Tweede Kamer op aangedrongen dat degenen die tot 1 januari 2000 recht hadden op kinderbijslag dit recht zouden behouden. Dit is destijds vormgegeven door voor deze categorie een aparte verzekeringsgrondslag in KB 746 op te nemen. Aangezien er geen premie AKW wordt geheven, is het ook mogelijk deze overgangsbepaling op een andere manier vorm te geven. In plaats van een aparte regeling op grond waarvan verzekering voor de AKW wordt aangenomen, kan worden volstaan met het regelen van de aanspraak op kinderbijslag als zodanig. De AKW-aanspraken dienen dan in de AKW zelf geregeld te worden. In artikel IV wordt een nieuw artikel in de AKW ingevoegd, dat materieel gelijk is aan het overgangsartikel in artikel 27 KB 746. De in artikel 27 KB 746opgenomen verzekeringsgrondslag zal worden geschrapt. Het recht op kinderbijslag wordt wel beëindigd indien er ook op grond van KB 746 geen verzekering meer zou bestaan, omdat buiten Nederland arbeid wordt verricht of een uitkering wordt ontvangen krachtens een buitenlandse regeling. Voorts eindigt het recht op kinderbijslag indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op uitkering op grond van de AKW. Het recht op kinderbijslag loopt
22
dus alleen door indien de omstandigheden overigens niet wijzigen. Het gaat hier vooral om personen die met een Nederlandse uitkering buiten Nederland zijn gaan wonen. Het recht op kinderbijslag voor personen die wonen in de EU met een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering of een Nederlands pensioen rblz.|7| vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 74 en 77 van Verordening (EEG) nr. 1408/71.¹ Ditzelfde geldt voor personen met een WW-uitkering of een buitenlandse werkloosheidsuitkering. 1. Ingevolge artikel 1c, onderdeel J, van bijlage VI van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen ook de oudere pensioenregelingen voor ambtenaren, militairen e.d. onder de reikwijdte van de Verordening (EEG) nr. 1408/71. 4.3. Alternatieve vrijwillige verzekering AOW en Anw voor in de Europese Unie wonende postactieven (artikel V en VI) De voorwaarden van de regeling vrijwillige verzekering wijken op een aantal punten af van de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Het gaat hierbij om onder meer de volgende punten: a. Verschillen in de premiesfeer • De premie voor de vrijwillige verzekering moet ten minste 10% van de maximale AOW-premie bedragen. De verplichte verzekering heeft geen minimumpremie. • De algemene heffingskorting is er voor zowel de vrijwillig als de verplicht verzekerde. De vrijwillig verzekerde komt echter niet in aanmerking voor de bijzondere heffingskortingen, de verplicht verzekerde wel. Fiscaal gezien zijn er verder geen verschillen, de grondslag voor premieheffing is gelijk. • De vrijwillig verzekerde is de maximale premie verschuldigd, tenzij hij zijn feitelijke inkomen aannemelijk maakt aan de SVB [Sociale verzekeringsbank, red.]. In het laatste geval vindt premieheffing plaats over het feitelijke inkomen. b. Verschillen die niet in de premiesfeer zijn gelegen • De vrijwillige verzekering is - uitzonderingen daargelaten - mogelijk voor een periode van maximaal tien jaar. • Aanmelding voor de vrijwillige verzekering dient plaats te vinden binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering. • Vrijwillige verzekering is alleen mogelijk aansluitend op één jaar onafgebroken verplichte verzekering. Aangezien deze voorwaarden minder gunstig zijn dan de voorwaarden voor de verplichte verzekering moeten deze worden gewijzigd. Hiertoe bevat het wetsvoorstel een bepaling op grond waarvan voor deze groep personen kan worden afgezien van de toepassing van het hoofdstuk vrijwillige verzekering van de AOW en de Anw. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld waarbij de huidige verschillen tussen de vrijwillige verzekering en de verplichte verzekering worden opgeheven. Ook zal het mogelijk worden gemaakt dat de betreffende groep personen alsnog een vrijwillige verzekering kan afsluiten, onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering over een periode gelegen in het verleden vanaf het moment van beëindiging van hun verplichte verzekering in verband met vertrek naar het buitenland. Omdat de Anw een risicoverzekering is en geen opbouwverzekering zoals de AOW, geldt voor de Anw iets bijzonders. Om volledig tegemoet te komen aan de uitspraak van het HvJ in de zaak-Van Pommeren-Bourgondiën zal, ten behoeve van gevallen waarin het risico reeds is ingetreden, ook voor nabestaanden de mogelijkheid worden gecreëerd om een vrijwillige Anw-verzekering af te sluiten. 4.4. Aanpassing aan de Wet WIA (artikel VII) In het voorstel van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt voor de verplichte verzekering verwezen naar de verzekering op grond van de ZW. Met de hier voorgestelde wijziging
23
van de ZW ontstaat daardoor geen verzekering op grond van de Wet WIA indien niet in Nederland wordt gewoond. Wel dient in de wijziging in de WW (nieuw artikel 8a) naar een uitkering op grond van de Wet WIA te worden verwezen. rblz.|8| 5. Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel Het wetsvoorstel is voor commentaar voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), de Sociale verzekeringsbank (SVB) en het UWV. De IWI ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen met betrekking tot de toezichtbaarheid. De SVB en het UWV hebben aangegeven dat de voorgestelde maatregelen uitvoerbaar zijn. 6. Financiële gevolgen De financiële effecten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, worden veroorzaakt door het schrappen van de verzekering WW en WAO, en daarmee de vervangende premie WW en WAO, op buiten Nederland verstrekte WAO-uitkeringen, en door het met terugwerkende kracht aanbieden van een vrijwillige verzekering onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Achtereenvolgens komen de financiële effecten voor de werkgeverspremies, de werknemerspremies en de uitgaven AOW aan de orde. […..]
7. Inwerkingtredingsdatum De regering beoogt dit wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2006 in werking te laten treden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof rblz.|9| rblz.|10|
NOTA VAN TOELICHTING
verzekeringsplicht voor de sociale verzekeringswetten voor uitkeringsgerechtigden die buiten Nederland wonen. Hiertoe dient de Wet houdende wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en enkele andere wetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (Stb. ...). Naast de bepalingen in deze wet dient het KB 746 te worden aangepast, zodat verzekering voor in het buitenland wonende postactieven op grond van de nationale wetgeving niet meer mogelijk is. Het betreft de AWBZ-verzekering op grond van artikel 7 van KB 746 en de overgangsbepaling van verzekering op grond van de A KW in artikel 27. AWBZ-verzekering De in het buitenland wonende ziekenfondsgerechtigden op wie Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen van toepassing is, zijn ook na 1 januari 2000 verzekerd gebleven voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In verband met de beoogde inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet(Zvw) per 1 januari 2006 zal de verzekering op grond van de Zfw vervallen. Daarmee wordt tevens de verzekering voor de AWBZ voor in het buitenland wonenden op grond van artikel 7van KB 746 beëindigd. Bij de inwerkingtreding van de Zvw zal artikel 7 vervallen. Daarom is het niet noodzakelijk dit in dit besluit te regelen.
NB: Commentaar: Het voorgaande bevat een herhaling van de vanuit communautair recht onrechtmatige standpunten van de staat Nederland. 24
De aanpassing van dit besluit (uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, hierna: KB 746) hangt samen met het beëindigen van de met betrekking tot de onder deze wetgeving vallende ziekenfondsgerechtigden, die onder de AWBZ-verzekering vallen en wier verzekering op grond van de vorenvermelde bepaling per artikel 7 KB 746 per 1 januari 2006 werd beëindigd, dient te worden vastgesteld dat deze bepaling strijdig, en derhalve nietig c.q. vernietigbaar is met het hiervoor reeds veelvuldig aangehaalde prioritaire primaire gemeenschapsrecht. De motivering van deze stellingen is hiervoor reeds vermeld. De onder deze bepaling vallende gerechtigden hebben derhalve prioritairrechtelijk, derhalve op voor deze nationale rechtsbepaling onaantastbare wijze, tot op heden onafgebroken hun eerder bestaande en in wording zijnde rechten behouden. Dit ongeacht de onrechtmatige ignorering van het ter zake geldende gemeenschapsrecht door de lidstaat Nederland waarvoor, als hiervoor vermeld, deze op basis van de verklaringen voor recht vanuit het eerder reeds aangehaalde arrest C-224/01, aansprakelijk en schadeplichtig kunnen worden gesteld jegens de daar-door getroffen uitkeringsgerechtigden.
AKW-verzekering Artikel 27 van het KB 746 regelt de voortzetting van de verzekeringsplicht op grond van deAlgemene Kinderbijslagwet voor diegenen die tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd waren en na die datum deze verzekeringsplicht verloren als gevolg van het vervallen van artikel 26 van KB 746. Dit artikel kan in dit besluit vervallen, omdat betrokkenen aanspraken blijven behouden op grond van het nieuwe artikel 7c van de Algemene Kinderbijslagwet (zie artikel IV van de genoemde wet).
25
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof. Vaststelling van rechtsbevoegdheden Nederlandse unie-burger. In het onderhavige geval worden de verklaringen voor recht gegeven door de Hoge Raad der Nederlanden.
HR, 14-02-2014, nr. 13/00410: onderdeel 3.2.1: [….] 3.2.4. Nederlander heeft alle rechten. Iedere onderdaan van een nationale Staat is burger van die Staat en wordt door deze Staat beschermd. In de Grondwet staat dat in artikel 2: ‘Artikel 2. 1.De wet regelt wie Nederlander is’. […..] ‘Op grond van artikel 20 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) hebben Unieburgers onder meer de volgende rechten:
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere, a) het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven; [….]. 20. [….] Bovendien blijkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 47 tot en met 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, noch uit de bewoordingen noch uit het doel van de artikelen 18 EG en 49 EG en van de richtlijnen 73/148 en 90/364, dat het genot van de in deze bepalingen vervatte rechten afhankelijk is gesteld van een voorwaarde inzake een minimumleeftijd.’
NB: Commentaar: Het moge hier rechtens duidelijk zijn, dat – waar in de onderhavige casus een minimumleeftijds aspect is toegepast, dat dit rechtens gelijkelijk geldt voor elke andere wettelijke bepaling van een maximum leeftijdsaspect, zoals, bijvoorbeeld, de 65-jarige leeftijd. [….] 3.2.4. Nederlander heeft alle rechten. 20.
[……..] ‘Bovendien blijkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 47 tot en met 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, noch uit de bewoordingen noch uit het doel van de artikelen 18 EG en 49 EG en van de richtlijnen 73/148 en 90/364, dat het genot van de in deze bepalingen vervatte rechten afhankelijk is gesteld van een voorwaarde inzake een minimumleeftijd. ’ 25. ‘Volgens artikel 17, lid 1, EG is burger van de Unie eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie dient de fundamentele status te zijn van onderdanen van de lidstaten (zie met name arrest Baumbast en R, reeds aangehaald, punt 82’).
26.
‘Wat het in artikel 18, lid 1, EG voorziene recht betreft om op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, zij opgemerkt dat dit recht rechtstreeks aan iedere burger van de Unie wordt toegekend door een duidelijke en nauwkeurige bepaling van het Verdrag. Louter op grond dat zij onderdaan van een lidstaat, en dus burger van de Unie is, kan […..]zich op artikel 18, lid 1, EG beroepen. Dit recht van burgers van de Unie om op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven, wordt toegekend onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die in het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld (zie met name arrest Baumbast en R, reeds aangehaald, punten 84 en 85)’.
Ook door de CRvB wordt, zij het in andere aangelegenheden dan de in dit document aan de orde gestelde problematiek, het bestaan van het woonplaatsbeginsel erkend. Dit beginsel zou, derhalve, niet vreemd kunnen zijn aan de beoordeling van de onderhavige problematiek. Dit is af te leiden uit het arrest: ECLI:NL:CRVB:2016:4101 Instantie Centrale Raad van Beroep Datum uitspraak 26-10-2016 Datum publicatie 27-10-2016 Zaaknummer 14/4051 WW Rechtsgebieden Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Voornemen vragen voorleggen Hof van Justitie van de Europese Unie. Vo 883/2004. Betreft verlenging export WW-uitkering voor een periode van drie maanden. Uwv heeft geen gebruik gemaakt van in de tweede volzin van artikel 64, eerste lid, onder c, van Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid. Hoe bevoegdheid toe te passen. Randvoorwaarden. Vrij verkeer van personen en werknemers.
27
Vindplaatsen Rechtspraak.nl SZR-Updates.nl 2016-1067 USZ 2016/407 SEW 2017, afl. 1, p. 30 NJB 2016/2017 RSV 2017/16 Uitspraak 14 4051 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). [….] 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling. Recht van de Unie [……] 4.1.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van Vo 883/2004 is deze verordening van toepassing op onderdanen van een lidstaat, staatlozen en vluchtelingen, die in een van de lidstaten wonen, en op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden. 4.1.4. Artikel 7 “Opheffing van de regels inzake de woonplaats” luidt: “Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.” 4.1.5. Op grond van artikel 11, derde lid, onder a, van Vo 883/2004 geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat.
NB: Commentaar: Uit de beide laatste arresten moge blijken, dat het prioritair gemeenschapsrecht, met name daarin het verbod tot discriminatie ter zake van onderscheid naar woonplaats, bij de hoogst bevoegde rechters in Nederland ten volle bekend is. Ook al is geen uitspraak van de CRvB bekend, waarin deze dit verbod ten aanzien van de met de Nederlandse uitkeringsgerechtigden gevoerde procedures heeft aanvaard of rechtens gemotiveerd, heeft afgewezen. Het is derhalve duidelijk, dat het negeren van de verordening 883/2004 jegens de Nederlandse rechthebbenden op primair gemeenschapsrecht temeer onzorgvuldig, derhalve wegens rechtsverzuim ontoelaatbaar, en daardoor vatbaar is voor toepassing van het eerder genoemde arrest C-224/01
28
Wat is de huidige praktijk? De staat Nederland verstrekt de volgende (onrechtmatige) informatie over het toepasselijk gemeenschapsrecht inzake de toepassing van artikel 21 VWEU inzake vrije domiciliekeuze in andere lidstaten van de EU:
Wonen buitenland zorgverzekering
Wat moet ik regelen met mijn Nederlandse zorgverzekering als ik in het buitenland ga wonen?
Ga je in het buitenland wonen, dan heeft dit mogelijk invloed op je ziektekostenverzekering. Of dit het geval is, hangt onder meer af van hoelang je in het buitenland gaat wonen en of je daar ook gaat werken of niet. We onderscheiden de volgende situaties:
• Korter dan een jaar in buitenland wonen
• Langer dan een jaar in buitenland wonen
• Emigreren naar buitenland en werken in Nederland
Nederlandse zorgverzekering en wonen in buitenland - Korter dan jaar
Je Nederlandse zorgverzekering aanhouden? Betaal niet teveel! Vergelijk alle verzekeraars op basis van je eigen zorgwensen en vind de zorgverzekering met de laagste premie. Zorgverzekering vergelijken 2017 >>
Als je korter dan een jaar in het buitenland woont, kun je je Nederlandse zorgverzekering aanhouden. Controleer wel altijd van tevoren in de polisvoorwaarden van je zorgverzekering of deze voldoende dekking biedt voor het land waar je naartoe gaat.
Zorgverzekering en langer dan jaar in buitenland wonen
Blijf je langer dan een jaar in het buitenland? Neem dan contact op met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze instantie bepaalt of je in Nederland verzekerd mag blijven voor de sociale verzekeringen, zoals de AOW en Zorgverzekeringswet. Als dit het geval is, kun je de Nederlandse zorgverzekering aanhouden.
Tip! Ga je ook in het buitenland werken? Lees dan het artikel: Zorgverzekering en werken in het buitenland
Zorgverzekering en wonen in het buitenland - Emigreren
Als je permanent in het buitenland woont is het niet altijd mogelijk je Nederlandse zorgverzekering te behouden. Mocht je in Nederland werken, dan kan dit wel. Sterker nog, je bent dan verplicht om in Nederland een zorgverzekering af te sluiten.
29
Of je je gezinsleden ook kunt meeverzekeren in Nederland hangt af of je in een verdragsland gaat wonen of niet. Een verdragsland is een land waarmee Nederland afspraken heeft gemaakt, zodat je aanspraak kunt maken op medische zorg in deze landen op kosten van een Nederlandse zorgverzekeraar. Bekijk hier welke landen behoren tot de verdragslanden.
Ga je in een verdragsland wonen? Dan moet je voordat je vertrekt bij je zorgverzekeraar in Nederland een 106-formulier aanvragen. Dit formulier lever je in bij een zorgverzekeraar in het land waar je gaat wonen. Op basis van dit formulier hebben jij en je gezinsleden recht op wettelijk verzekerde medische zorg in het land waar je woont. Als je partner ook een baan heeft in Nederland, moet hij of zij natuurlijk ook gewoon in Nederland een zorgverzekering afsluiten.
Woon je niet in een verdragsland? Dan dien je zelf een zorgverzekering af te sluiten voor je gezin in het land waar je woont.
Pensioen of uitkeringsgerechtigd in Nederland?
Emigreer je naar een verdragsland met behoud van je Nederlandse uitkering of pensioen? Dan kun je bij Zorginstituut Nederland een zogenoemd 'Aanvraag formulier 121' aanvragen. Op basis hiervan bekijkt het Zorginstituut of je recht hebt op medische zorg op kosten van Nederland. Meeverhuizende gezinsleden zonder uitkering of pensioen kun je ook op het formulier aangeven. Meeverhuizende gezinsleden die zelf een uitkering of pensioen hebben, moeten zelf een 'Aanvraag formulier 121' aanvragen.
Verhuis je naar een niet-verdragsland met behoud van je Nederlandse uitkering of pensioen? Dan dien je voor jezelf en je meeverhuizende gezinsleden een ziektekostenverzekering af te sluiten in het land waar je gaat wonen.
Commentaar: De voorgaande wettelijke informatie in het kader van de onderhavige wetgeving en in de regelingen van de staat Nederland is ten volle strijdig met de gevallen, waarin, al dan niet uitkeringsgerechtigde, unieburgers op grond van hun rechtsbevoegdheden tot vrije domiciliekeuze in lidstaten van de Europese Unie, zoals hen toegekend vanuit artikel 21 VWEU, met inachtneming daarbij van de aanvullende voorwaarden als vastgelegd in Richtlijn 2004/35, hun bestaande rechten op huidige en in wording zijnde sociale bescherming, als verleend door hun woonlidstaat waaruit zij vertrekken ter vestiging in een andere lidstaat, kunnen behouden. Een rechtstoekenning, welke elke nationale rechter, vanuit prioritair gemeenschapsrecht, verplicht is om deze jegens de desbetreffende unieburgers te beschermen. Het aldus toegepaste verzuim is derhalve vatbaar voor toepassing van de reeds eerder vermelde sancties vanuit arrest C-224/01r
30